Leren en onderwijzen in de letteren

L'homme n'est,
ni ne peut être,
objet de science,
il en est le sujet.
Francis Wolff.

Inleiding

‘Koning Salomo smeekte de Eeuwige hem een intelligent hart te verlenen. Na een eeuw die is verwoest door de gezamenlijke wandaden van de bureaucraten, dat wil zeggen van een louter functionele intelligentie, en van de bezetenen, dat wil zeggen van een summiere, binaire, abstracte sentimentaliteit die volstrekt onverschillig is voor de specificiteit en de kwetsbaarheid van het lot van de individuen, heeft dat gebed, omdat het begiftigd was met een helder affectief inzicht, al zijn waarde behouden, zoals Hannah Arendt al betoogde.’

Zo begint de studie van de Franse filosoof Alain Finkelkraut
(1) over de bemiddeling van de literatuur inzake het menselijke tekort. De Eeuwige geeft immers geen antwoord. Hij laat ons veel, zo niet alles, in het leven zelf uitzoeken. We kunnen wel vragen, maar antwoorden zullen we zelf moeten vinden en beslissingen zelf moeten nemen.
De bemiddeling van de literatuur is geen garantie om wel een antwoord te krijgen, maar, schrijft Finkelkraut, zonder haar zou de genade van een intelligent hart voor altijd voor ons onbereikbaar zijn.
Zijn bundel bestaat uit indringende, erudiete, associatieve èn analytische besprekingen van tien romans. Ze zetten je aan het denken, ze ontroeren, ze maken een beter mens van je omdat ze je in je hart raken dat daardoor intelligenter kan worden.

Onderwijs -- zoals daarover in de literatuur wordt geschreven -- is vooral een sociaal-cultureel proces dat veel verder gaat dan loutere kennisoverdracht. Dat weten we natuurlijk, maar in de vakliteratuur over onderwijs zien we vrijwel uitsluitend een streven naar efficiency en vervanging van mensen door machines, i.c. computers. Deze mechanisering van het onderwijs kan leiden tot een verdere mechanisering van ons wereldbeeld. Een beeld waarin mensen geld kosten, tot op de euro nauwkeurig berekend en waarbij sociale interactie kan verdampen tot een mens-machine relatie. Kiest men in de moderne wereld daarvoor? Zou het anders kunnen? Kunnen we andere mogelijkheden laten zien?

De veronderstelling is dat de vaak goed geschreven en goed geordende literaire fragmenten helpen de functie van de school te doordenken. Soms zal er sprake zijn van herkenning die leidt tot een glimlach, of tot een mooi idee dat men zou kunnen gebruiken of waar men zich aan zou kunnen spiegelen.

Hoe schrijft men in romans, verhalen en poëzie over de school? Welke beelden gebruiken de auteurs? Hoe kwalificeren zij de school en het onderwijs, eventueel hun eigen leren, de vakken die zij kregen, hun ervaringen met hun medeleerlingen en hun leraren en leraressen?
Helpen dergelijke teksten om met een andere blik naar de school te kijken?

Een vraag is of er niet al veel boeken zijn samengesteld over het onderwerp ‘de school in de literatuur’ waaruit onderwijsgevenden zouden kunnen putten of hebben geput.
Inderdaad, er zijn vele boeken waarin opgroeien een rol speelt en in vele gevallen ook school, leerlingen en leraren, maar specifieke studies over de school in de bellettrie zijn voor de Nederlandse taal niet bekend.


Bronnen

Pieter Steinz bespreekt onder het motto ‘opgroeien in de letteren’ 25 romans in hun context, d.w.z. voorzien van schema's met behulp waarvan men kan nagaan welke invloeden de auteur onderging en welke andere schrijver door hem of haar werden beïnvloed.
(2) Hij wijst op een aantal jonge figuren uit de wereldliteratuur. Stephen Dedalus, in A Portrait of the Artist as a Young Man van James Joyce. Marcus (en zijn twintig jaar oudere vriend-tegen-wil-en-dank) uit About a Boy van Nick Hornby. Catherine Earnshaw uit Wuthering Heights. En Pip uit Great Expectations van Charles Dickens. Hoe fnuikend grote verwachtingen ook zijn voor het opgroeiende kind, ze leveren wel stof waarvan de beste boeken worden gemaakt, vermeldt hij. Maar Pippi Langkous heeft de school afgeschaft, althans die komt in haar wereld niet voor. En Woutertje Pieterse? Ja, hij gaat naar school. Zijn grote broer leert zelfs voor schoolmeester, maar op school leeft Wouter in een eigen romantische wereld; evenals Kees de Jongen, die steeds bezig is met wat anderen wel van hem zouden denken. (3)
Wie schrijven er (niet alleen over opgroeien maar ook) over school?

In de eerste plaats moet dan nog een publicatie van Pieter Steinz
(4) worden genoemd, waarin hij wijst op Bindt (1934) van Bordewijk, dat een zogenaamde literaire x-factor zou hebben; andere boeken over school doen er volgens hem een goede gooi naar: De Laatste Schooldag (1994) van Jan Siebelink, Het verdriet van België (1983) van Hugo Claus, Ivoren wachters (1951) van Simon Vestdijk en De gelukkige klas (1926) van Theo Thijssen.

Naast de overzichten van Pieter Steinz bestaan er in het Nederlandse taalgebied verschillende bloemlezingen van literatuur over school. Er bestaat een bundel
Tieners en één bundel met zogenaamde coming of age verhalen, waarin de school soms ook een rol speelt, en er is één studie Franse studie, van Claude Pujade-Renaud (5), waarin het onderwerp de school in de literatuur expliciet wordt behandeld.

In de bundel
de Muze op school (6) zijn vijftig gedichten bijeengebacht. Kan dit wel een Muze op school? Vraagt de inleider, W. van Beusekom, zich af:
‘Dat lijkt onmogelijk. Zij zal haastig wegvluchten bij de plechtige toespraak van Rector of Directeur, bij de droge uiteenzettingen van de leraar en afgeschrikt worden door de leerling, die tobt over een onvermijdelijke onvoldoende... De dorre leervakken zijn één voor één kwellingen, waarvan de Muze zich verre houdt en het altijd dreigende examen moet een gruwel zijn in haar zacht glanzende ogen. Alleen na schooltijd, op een vrije middag of in de vakantie, of eenmaal, als de school voorgoed verlaten is, dan durft de Muze weer aarzelend naderbij te komen. (...) En toch spreekt ze ons toe als Rector of Directeur, toch staat ze voor de klas en doceert ze alle vakken. (...) Zij glipt met ons mee naar binnen, zelfs als we twee zware schriftelijke werken hebben op één dag, zij buigt zich met ons over een onoplosbaar vraagstuk en ze fluistert ons wat geestigs in het oor, als de leraar eindeloos praat, praat, praat.’ (o.c. p.5)
Het is wat zwaar aangezet in deze inleiding, maar de bundel bevat prachtige gedichten, onder andere van Albert Verwey, A.Roland Holst, M.Nijhoff, Jacob Cats en J.B.Charles, over leraren, de schoolvakken, het examen, vrije tijd en oud-leerlingen.

Buigen en barsten (7) en Uit de school geklapt (8) zijn respectievelijk de nummers 9 en 12 van een serie die onder de titel Variaties op een thema onderdeel zijn van een Nederlandse literatuurmethode. Beide deeltjes bevatten circa 20 literatuurfragmenten.
Uit de inleiding tot
Buigen en barsten:
‘Volwassen worden met conflicten -- een algemeen menselijke ervaring. Dat betekent haast automatisch een literair motief. Want conflict en algemeen menselijke ervaring zijn slagaders van de literatuur; ze garanderen lezer-belangstelling. Mensen zijn in alle tijden volwassen geworden en we kunnen ons niet voorstellen dat ooit een nieuwe, oprukkende generatie zich niet heeft moeten invechten in de bestaande orde -- of de orde niet heeft moeten veranderen. Wel zien we in de literatuurhistorie dat een oersituatie in steeds weer andere omstandigheden ook steeds weer anders uitpakt. In de riddertijd kon een zoon als Reinout van Montalbaen met het zwaard in de vuist tegenover zijn vader staan. Bij Du Perron gebruikt de opstandige zoon het zwaard van het woord. Van het Reves zoon zet zich niet zichtbaar schrap, maar in genadeloze waarneming overwint hij de vader.’ (o.c. p.5)
Deze en andere conflicten vinden we terug in fragmenten die gaan van
De vier Heemskinderen uit omstreeks 1490 tot Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers uit 1968.

In de
Inleiding tot Uit de school geklapt staat o.a.:
‘De Nederlanders? Een volk van schoolmeesters! Niet alleen de Belgen geloven dit innig (...). We houden ons dan ook wel vaak wat neuswijs bezig met de fouten van anderen. We geven dan ook wel wat veel gratis maar opdringerig advies voor verbetering. (...) Maar we zitten zelf zo lang op de schoolbanken, dat de schoolmeester een groot symbool wordt. Symbool voor het zelfverzekerd corrigerend gezag. (...) Op school is immers zo'n groot stuk van het bewuste en het onderbewuste gebouwd. Men beleefde er zo intens zijn liefde en haat, angst en triomf, avontuur en dodelijke verveling. (...) Het is dan ook niet zo'n wonder, dat er zo veel school in onze literatuur zit. De Nederlandse schrijver is dicht bij huis vaak 't sterkst. Hij wordt niet geplaagd door een grootse verbeelding; hij gebruikt veel autobiografisch materiaal, veel jeugd.’ (o.c. p.7)
De gekozen fragmenten lopen van
De Taalmeesters uit de Lof der zotheid van Erasmus (1511) tot ook hier Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers (1968).

Op goed Nederlands-schoolmeesterachtige wijze worden over alle fragmenten vragen gesteld:
- In het woeste familie-drama der
Heemskinderen zouden we een illustratie kunnen zien van het Oedipus-complex. Laat dit zien. In wie van de vier Heemskinderen zien we dit complex belichaamd?
-
Erasmus neemt hier de taalmeesters op twee manieren te pakken: als leraren en als geleerden. Zit er ergens in dit stuk een verbinding tussen die twee aspecten?
- De roman
Terug naar Oegstgeest ontleent veel van z'n bekoring aan het dubbele perspectief op veel voor Jan belangrijke mensen en dingen; dit dubbele perspectief komt to stand doordat de hoofdstukken afwisselend in het heden en in z'n jeugd spelen. ‘Springbok en Perlimoen’ is een verleden-hoofdstuk; toch zien we ook hier het dubbele perspectief. Waar, en met welke uitwerking?
Het is duidelijk dat Drop c.s. geen voorstanders zijn van het onbevangen lezen. Nederlandse leraren? Kunnen zij het vragen en verbeteren niet laten?

De bundel
Vaarwel o klas (9) bestaat uit 59 teksten. De inleider meldt in een woord vooraf:
‘Zowel in romans en verhalen als in gedichten komt het onderwijs ruim aan bod. Dat betekent dat er bij het samenstellen van deze bundel een keuze gemaakt moest worden uit de veelheid aan materiaal. (...) De bloemlezing beperkt zich tot Nederlandstalige dichters en schrijvers.’
Ook hier Jan Wolkers met
Oegstgeest met naast hem Willem Frederik Hermans met Een wonderkind of een total loss. En verder fragmenten van onder andere Vestdijk, Siebelink en Van Toorn en enkele mooie gedichten van Ed Leeflang.

Tieners (10) gaat over een in de jaren zestig verschenen Een tien voor tieners. Het gaat wel over school, maar dan in de verhalen van diegenen die voor dat blad, een middelbare schoolkrant, een bijdrage verzorgden. Paul Schnabel, Wim de Bie, e.a.

In het voorwoord van
honderd verhalen over het beslissende moment van volwassen worden -- schrijft Giphart (11) in zijn voorwoord, dat je van hem best mag overslaan (maar je mag als lezer natuurlijk alles overslaan) -- heeft hij met zijn vrouw gelezen: ‘Dagen, avonden, nachten heb ik gelezen. Mijn vrouw heeft gelezen, bijna nog meer dan ik (...). Hele vakanties offerden we op aan pubers, adolescenten, puberalen, jongelingen, puistekoppen, obstinaten, recalcitranten, studentikizen, ginnengappers, getrourmenteerden, rebellen, hormoonfrustraten, aanstormers, uitvreters, nozems, misfits, deugnieten, bakvissen, beavissen, buttheads - (...)’ (p.7) Het moeilijkste was voor hem de selectie, want echte harde criteria zijn er niet en persoonlijke voorkeuren spelen daarbij ook een rol.

In feite deed Giphart, evenals de andere samenstellers van eerdergenoemde bundels, voorwerk voor dit project, want ook zijn verhalen, vaak gedeelten uit romans, werden op fragmenten over onderwijs onderzocht. Maar er is natuurlijk veel meer. Mijn literatuurlijst bestaat op dit moment uit meer dan honderd titels en het is duidelijk dat lang niet alles gebruikt gaat worden.


Franse inspiratie

De auteur Claude Pujade-Renaud geeft in het boek
L'école dans la littérature een uitvoerig overzicht van de Franse literatuur over onderwijs. Deze studie is uit een geheel ander gezichtspunt geschreven.
De tekst begint met een waarschuwing:
O schoolmeesters -- als iemand van jullie dit boek leest -- herinner je een huilende en zeer verlegen jongen die door zijn vader bij je werd gebracht in je werkkamer, een jongen die je met minachting behandelde en die je vervolgens zijn leven gedurende jaren ondragelijk maakte, herinner je dat juist door deze jongen je toekomstige biografie zal worden geschreven. (o.c. p.11)
(12)
In deze termen waarschuwde Samuel Butler de onderwijsgevenden en daarmee begint een episode van zijn roman
De weg van alle vlees.(13) En ja, oud leerlingen, goeden en middelmatigen, werden schrijvers en maakten portretten, of biografieën van hun onderwijzers. Portretten die soms met een haatdragende pen werden geschreven: regelden de scholieren, toekomstige schrijvers, hun rekening met de school via hun boeken? Het is fictie, vol subjectiviteit, dus niet betrouwbaar. Het is echter de waarheid van de fictie die ik in dit boek wil weergeven, schrijft zij.
Hoe laat de school zich beschrijven, hoe treedt deze te voorschijn, hoe representeert de school zich in de literatuur (voornamelijk in de roman, maar ook in poëzie en het theater)? Door deze manier van onderzoeken wil ik, schrijft Pujade-Renaud, geenszins beweren dat de roman de werkelijkheid van de school weerspiegelt. Als de literatuur er in zou slagen om een fractie van de werkelijkheid weer te geven is dat altijd -- gelukkig -- door deze te bewerken en te interpreteren.
Met behulp van welke methode zou men overigens de 'realiteit' van de kleuterschool aan het begin van deze eeuw kunnen vatten: door bestudering van officiële teksten? Door de architectuur? Door geschreven getuigenissen van onderwijsgevenden of oud-leerlingen? Al deze benaderingen hebben hun waarde. Maar eveneens, en niet meer of minder partieel en partijdig, is een benadering door een roman.

Dit is de leidende gedachte van haar boek: fictie levert een werkelijkheid die van meer belang is dan de veronderstelde ‘werkelijkheid’. Een waarheid die soms ontsnapt aan het historisch onderzoek of aan het onderzoek met het stempel wetenschappelijk. Want de fictie creëert met betrekking tot de werkelijkheid tegelijk een afstand en een relatie.
Hoe paradoxaal dit ook moge schijnen, de fictie is een onderzoeksmiddel gebleken dat door een soepele afstand, geschikt om zaken te onthullen door een 'goede' (variabele) afstand met de auteurs.
Freud, de grote lezer van romans, meende dat schrijvers meer wisten over de mens en over het onbewuste dan psychologen: ‘(...) de dichters en de romanciers zijn kostbare bondgenoten (...) want zij kennen (...) de zaken goed die onze schoolse kennis ons nog doet dromen. Zij zijn wat betreft de kennis van de geest, onze meesters (...).’
(14) Het spreekt vanzelf, schrijft zij tenslotte in haar inleiding, dat ik geen pretentie heb systematisch onderzoek te hebben gedaan, dat geldt zowel voor de auteurs als de thema's. Ik probeer plekken te ontsluiten, om relaties te leggen, om vragen op te werpen. (o.c. p.12)

-------


Toen ik er eenmaal op gericht was om romans te lezen waarin over onderwijs wordt geschreven, kwam ik in veel boeken mooie passages tegen.
* Alain-Fournier (pseudoniem van Henri Albert Fournier):
Het grote avontuur. Amsterdam, Querido, 1949, (1913). Vertaling door Max Nord van Le grand Meaulnes. In de figuur van een jongen verpersoonlijkt de Franse dichter (1886 - 1914) de confrontatie van de mens met zijn dromen en de werkelijkheid.

* Dubois, Jean-Paul:
Een Frans leven. Amsterdam, Arbeiderspers, 2005. Vertaald uit het Frans door C.M.L.Kisling. Vertaling van Une vie française. Paris, Éditions de l'Olivier, 2004

* Grass, Günter (Geboren in 1927 in het toenmalige Danzig in Duitsland; tegenwoordig Gdansk in Polen. In 1999 ontving hij de Nobelprijs voor de literatuur.):
De rokken van de ui. Amsterdam, Meulenhof, 2007 Uit het Duits vertaald door Jan Gielkens van Beim Häuten der Zwiebel. Göttingen, Steidl, 2006. Herinneringen aan zijn jaren in het Duitse leger tijden de Tweede Wereldoorlog.
* Makarenko, A.:
De weg naar het leven. Amsterdam, Pegasus, 1949. Uit het Russisch vertaald door F. de Graaf van Pedagogitskaja poëma (1938). Verslag van een opvoeder van zijn werk na de revolutie van 1917 in Rusland.

* Perec, Georges (1935 - 1982):
W of de jeugdherinnering. Amsterdam, Arbeiderspers, 1991 Vertaald door Edu Borger van: W ou le souvenir d'enfance. Perec geldt vooral als een vernieuwer van de Franse literatuur.

* Said, K:
Ali en Nino, Amsterdam, Arbeiderspers, 2001 (1937). Vertaald uit het Duits door Gerda Meijerink. Kurban Said was een pseudoniem van de Turks-Arabische schrijver Essad Bey dat weer een pseudoniem was van de joodse schrijver Lev Nussimbaum.

* Tolstoj, L.N. (1928 -1910) Verzamelde werken, 3e druk. Amsterdam, Van Oorschot, 1994, 767 p. Deel I: Verhalen en novellen. Vertaling door Hans Leerink. 1e druk Nederlandse uitgave 1967. Autobiografische trilogie
Kindertijd (1852) Jeugdjaren (1854) Jongelingschap (1857)

* Vargas Llosa, Mario:
De vis in het water: een autobiografie Amsterdam, Meulenhof, 1994 Vertaling uit het Spaans door Aline Glastra van Loon van El pez en el aqua. Barcelona, Seix Barral, 1993 Autobiografie van de Peruaanse schrijver en Nobelprijswinnaar 2010 (1936 - ) die zich in 1990 kandidaat stelde in de presidentsverkiezing van zijn land.

Mjn voorkeur gaat uit naar Alain-Fournier, Makarenko, Tolstoi en Vargas-Llosa.

-------


Noten:

(1) Finkelkraut,A. (2010):
Een intelligent hart. Amsterdam, Contact
(2) Steinz, P. (2010)
Grote verwachtingen. Opgroeien in de letteren in 25 schema's. Prometheus, Amsterdam
(3) Zie: Steinz, P. (2013): Internationale dag voor de jeugd, 12 augustus. Lezen, etcetera. Scheurkalender van de wereldliteratuur. Amsterdam, Van Gennep
(4) Steinz, P. (2007):
Het web van de wereldliteratuur. Amsterdam, Prometheus
(5) Pujade-Renaud, C. (1986):
L' École dans la littérature. Paris, L'Harmattan
(6) Beusekom, W. van (1961):
De muze op school. Een bloemlezing van gedichten betrekking hebbend op de school en dus op het leven. Amsterdam, CPNB
(7) Drop, W. (1971a):
Buigen en barsten. Ouders en kinderen in de Nederlandse literatuur. Groningen, Wolters-Noordhoff
(8) Drop, W. (1971b):
Uit de school geklapt. Schoolleven in de Nederlandse literatuur. Groningen, Wolters-noordhoff
(9) Buesink, G. (2010):
Vaarwel o klas... Het schoolleven in de Nederlandse literatuur. Zoetermeer, Mozaïek
(10) Kooy, H. van der (1996):
Tieners. Portret van een generatie. Amsterdam, Atlas
(11) Giphart, R.:
De Nederlandse coming of age literatuur in 100 verhalen. Amsterdam, Prometheus
(12) De aanduiding van de pagina's is die van het boek van Claude Pujade-Renaud.
(13) Gepubliceerd in Engeland na de dood van de auteur in 1903. Is beschikbaar in Livre de Poche.
(14) Geciteerd door Claude Pujade-Renaud: Sigmund Freud (1907):
Délire et rêves dans la Gradiva de Jensen, Gallimard, 1940