Over examens - onderwijzen en leren in de letteren


Examineren betekent onderzoeken. Een persoon, of instantie die examineert onderzoekt iemands kennis, inzicht en bekwaamheden op een bepaald terrein van competentie of kennis. Iemand die examen doet wordt onderworpen aan een onderzoek naar zijn kennis en bekwaamheden. Examen' is een woord dat in de middeleeuwen uit het Latijn werd overgenomen dat oorspronkelijk
afwegen betekent.

Examineren betreft een zeer persoonlijk gebeuren voor zover het mondeling plaats vindt, vandaar dat dan een derde persoon, een gecommitteerde, aanwezig is die er op toeziet dat het examineren volgens de vastgestelde regels, qua eerlijkheid en objectiviteit, verloopt.

Men tracht schriftelijke examens zo
objectief mogelijk te maken door de vragen en opdrachten in de vorm van meerkeuze vragen te gieten; over een juist antwoord kunnen dan geen misverstanden ontstaan.

Een examen kan verschillende functies hebben, zowel voor een examinandus als voor een onderwijs- of opleidingssysteem.
Het kan onderdeel zijn van een
selectie naar geschiktheid bijvoorbeeld bij de toelating tot een beroep of opleiding.
Een examen kan ook een vorm van evaluatie van een opleiding betekenen.
Slagen te weinig leerlingen dan is dat een reden om te bekijken of de opleiding wel goed in elkaar steekt en/of de exameneisen niet te hoog zijn.
Slagen veel of alle leerlingen dan kan een opleiding of cursus zeer goed zijn, maar er ook kunnen mechanismen in het spel zijn om de leerlingen of studenten zo veel mogelijk te laten slagen omdat men -- een opleiding of een school -- betaald wordt per geslaagde leerling of student.

Soms kent men aan een examen ook een voorspellende waarde toe en volgt men een redenering in de trant van
iemand die succesvol een opleiding aflegt met een goed examenresultaat, zal dat zeer waarschijnlijk ook bij een volgende opleiding doen.

Examens hebben ook vaak een
alles of niets karakter. Zakt men voor een opleiding dan moet men vaak een jaar extra studeren of een tentamen over doen.
In ons land hebben veel examens een dubbele functie, als afsluiting van een opleiding en toelating tot een volgende. Het risico daarbij is dat beide functies door elkaar lopen omdat wat als afsluiting zeer geschikt is, dat niet als toelating behoeft te zijn en dat daardoor vervolgopleidingen ondoorzichtige extra eisen gaan stellen.
Bij een examen zou men er goed aan doen om twee onderdelen te scheiden. Onderdelen van het examen waarvoor objectieve, minimale prestatie-eisen kunnen worden gesteld en voor onderdelen waarvoor dit niet mogelijk is; zij worden vastgesteld in termen van handelingen die de examinandus volgens bepaalde criteria moet hebben gedaan.
Deze
handelings-onderdelen van een examen kunnen zijn: een voordracht, een samen te stellen scriptie, het uitvoeren van een project, het maken van een werkstuk. Weliswaar kan men daarvoor met een onvoldoende worden beoordeeld, maar dat zou altijd reparabel moeten zijn. Reparatie kan bestaan uit het verwerken van kritiek, het gedeeltelijk overdoen, of het aanvullen van het werkstuk aan de hand van de gemaakte opmerkingen.

Er zijn vele uitdrukkingen en begrippen met het woord examen, zoals: door een examen komen, een examen afleggen, een vergelijkend examen, zich op een examen voorbereiden, examenprogramma, examenuitslag, examen koorts, examen droom.

In de verzamelde teksten komen de volgende situaties voor.

1 Examenvoorbereiding en staatsexamen voor de hoofdakte van onderwijzer. (Uit: Thijssen, 1934,
Barend Wels)
2 De druk van een examen. (Uit: Hesse, 1906,
Tussen de raderen)
3
Examen in mei (Uit: Wieringa, 2005, Joe Speedboot)
4 Examen gevolgd door het afleggen van een eed. (Uit: Wouters, 2007,
Vlaams landschap met nonnen.)
5
Examendroom. (Uit: Hesse, 1906, Tussen de raderen.)
6
Examendroom. (Uit: Schalansky, 2012, De lessen van mevrouw Lomark.)
7
Examenuitslag. (Uit: Hesse, 1906, Tussen de raderen.)


1
Examenvoorbereiding en staatsexamen hoofdakte
(Uit: Thijssen, 1934,
Barend Wels.)

Examenvoorbereiding

Thijssen (1910):
Wels ging aan 't werk. Hij nam een stukje papier, en schreef er rijen namen op, met jaartallen. Hij glimlachte, want het ging zo lekker zéker. Dan vergeleek-ie met het boek en glimlachte weer, want alles klopt. En hij schreef uit z'n hoofd weer andere rijen op; vredes, keizers, veldslagen, en constateerde maar aldoor: dat het er in zat. Zie je, zulke dingen waaiden je toch maar niet áán. Hij ging door; schreef telkens uit het hoofd op, puntsgewijs, bepalingen van allerlei vredes; oorzaken van de omwenteling in Frankrijk... En af en toe had-ie een dingetje vergeten, of een vergissinkje gemaakt. Stom toch, vond-ie dan. Maar hij troostte zichzelf weer: je hoefde ook niet enkel tienen te halen. (p.107)

Hoofdakte staatsexamen

Thijssen (1910):
Wels zat in de grote zaal, waar 't schriftelijk examen voor de hoofdakte werd gehouden.
Er hing een gedempt licht; voor in de zaal, op het toneel, stonden grote tafels met groene kleden. Op de tafels lagen stapeltjes papier, het examenwerk; er blonken ook n' paar karaffen met water, en wat glazen.
Heren liepen af en aan door de zaal; sommige zaten bij de tafel, en scharrelden wat in de papieren.
In de zaal stonden netjes de kleine tafeltjes op lange rijen.
Wels vond, dat-ie erg op z'n gemak zat. Schuin voor hem zat Pool; heel in de verte zat Nico.
Een van de heren kwam tussen de tafeltjes doorgelopen, en deelde opgaven uit. De heer had een wit vest aan, en was zeer vriendelijk. Wie het was, wist Wels niet. Zou-ie toch 'es informeren...Pool scheen weer een mop te tappen, want de heer lachte, toen-ie Pool voorbij was. Toch een brutaal individu, die Pool, vond Wels. En in zijn ergernis over Pool pakte hij juist héél ernstig zijn papier aan, zodat de heer hem even aankeek, en met iets vaderlijks zei:
- Nou beginnen met maar kalmpjes over te lezen. 'n Humaan examinator vond Wels, en hij begon dadelijk de opgaven te lezen. De ene was voor schoonschrijven. Nou ja. -- De andere was voor taal; er stond een zonderling rijmpje van acht regels op het papier, met hier en daar schuingedrukte woorden. En onder het rijmpje vragen, wat de dichter bedoelde hiermede, en daarmede; de laatste opgave was: vertel alles wat je weet van de cursief gedrukte woorden.
Onder aan het papier stonden vijf onderwerpen, waaruit gekozen kon worden, voor een opstel.
[...]
Hij voelde zich thuis in dit atmosfeertje. Hij had er jaren in geleefd. Daar liepen om hem heen beroemde onderwijsmannen; knappe bollen; en als-ie met Nico wel eens over ze sprak, had-ie ze zomaar bij hun naam genoemd. Je noemde hun naam, en dan dacht je aan een vak. Soms aan twee vakken.
[...]
Voor opstel nam-ie maar het onderwerp over letterkunde. Wist je tenminste wat je zeggen moest. Was tenminste niet enkel
stijl. En al peuterend vond-ie dat ook het opstel goed ging.
[...]
Vóór op het toneel gebeurde er iets. De voorzitter riep eensklaps de twee heren die over de ventilatie praatten; ze kwamen, na een klein schrikje, behoedzaam naar de tafel geslopen.
- U heeft het er zeker over, dat het niet erg fris is in de zaal? Dat is wel 't ongerief van de zaal hier. Dat hebben we alle jaren; maar als u eens eventjes -- oh, meneer Jansen gaat al.
Meneer Jansen was opgestaan en naar voren op het toneel gelopen; daar had hij met ernstig gezicht een van de surveillerenden gewenkt. Hij bukte zich, en fluisterde geheimzinnig; en die toegesproken was, stapte de zaal door, en verdween de gang in.
Op het toneel was de voorzitter nu in druk gesprek, en vertelde, dat de buffetschel weer 'es defect was, net als alle jaren, en hield een klaagredetje over de zaal. De heren, die om hem heen stonden, trokken zéér, zéér ernstige gezichten.
De stakkers aan de tafeltjes merkten dat er iets gaande was, keken nieuwsgierig naar het toneel. Er moest iets gebeurd zijn...
Enkelen der examinators, die in de zaal wandelden, gingen de kant van het toneel uit, maar hielden hun plechtige gangen vol.
Een bediende kwam de zaal binnen; was op dat moment de enige die 'n natuurlijke houding had. Liep flink naar voren.
En ineens, als een klas die St. Nicolaas ziet aankomen, rezen allen in de zaal op, rekten de halzen en loerden naar het toneel. Er klommen er op stoelen. Er werd geroepen...
Daar kwam de voorzitter naar voren gelopen, en riep met z'n hoge oudeheren-stemmetje:
- Maar me beste dames en heren! Blijf toch alsjeblieft kalm. Ik wil alleen maar aan hier die man vragen of-ie 't niet een beetje frisser kan maken...
Een brullend gelach ging er op; toen, onberedeneerd, begonnen er een paar te applaudisseren, en dat stak weer de hele zaal aan, en een machtig geratel rolde langs de tafeltjes.
De heren op het toneel keken bezorgd naar de voorzitter, die lachend de bediende tegemoet ging. De surveillerenden in de zaal maakten politieagent gebaren.
Toen keerde de rust terug, en ieder ging weer aan het werk. De examinatoren lachten af en toe nog tegen elkaar.
(p.67)


2
De druk van een examen.
(Uit: Hesse, 1906, Tussen de raderen)


Over enkele weken zou het staatsexamen weer plaatsvinden. Zo heet de jaarlijkse hecatombe waardoor de staat de intellectuele bloem van de streek uitkiest (...). Hans Giebenrath was de enige kandidaat die het stadje naar die pijnlijke wedstrijd wilde sturen. Het was een grote eer voor hem, maar ze werd hem niet in de schoot geworpen. Na schooltijd, om vier uur, moest hij tot zes uur bijlessen in Grieks nemen bij de rector, daarna trad de dominee welwillend op als repetitor voor Latijn en godsdienst, en twee keer per week moest hij na het eten nog een uur bijles nemen bij de wiskundeleraar. (…)
Morgenochtend zou hij met zijn vader naar Stuttgart gaan en daar bij het staatsexamen wel of niet waardig bevonden worden, door de smalle kloosterdeur het seminarium te betreden. Hij had net zijn afscheidsvisite afgelegd bij de rector.
- Vanavond, zei de gevreesde tiran tot slot, ongewoon vriendelijk, vanavond mag je niet meer werken. (...)
Hans was verbaasd, in plaats van een gevreesde hoeveelheid raadgevingen zoveel welwillendheid te ontmoeten en verliet opgelucht het schoolgebouw.
(p.10)

De volgende dag kwam inderdaad Grieks aan de beurt en daarna Duits opstel. De Griekse opgave was vrij lang en volstrekt niet gemakkelijk, het onderwerp voor het opstel netelig en voor misverstand vatbaar. Tegen tienen werd het warm en benauwd in de zaal. Hans had geen goede pen en verknoeide twee vellen papier voordat hij zijn Grieks in het net had geschreven. Tijdens het opstel raakte hij in gevaarlijke moeilijkheden door een brutale buurjongen, die hem een vel papier met een vraag toeschoof en met porren in zijn ribben op zijn antwoord aandrong. Contact met andere examinandi tijdens het examen was streng verboden en werd gestraft met uitsluiting. Bevend van angst schreef hij op het briefje:
- Laat me met rust, en keerde de vrager zijn rug toe. Het was ook zo warm. Zelfs de leraar die toezicht hield, aanhoudend en gelijkmatig de zaal doorschreed en geen ogenblik rustte, veegde herhaaldelijk met zijn zakdoek zijn gezicht af. Hans zweette in zijn dikke donkere pak, kreeg hoofdpijn en leverde tenslotte zijn papieren heel treurig in; hij had het gevoel dat ze vol fouten zaten en hij alles had verknoeid.
(p.23)


3
Examen in mei
(Uit: Wieringa, 2005,
Joe Speedboot.)

Ik kwam minder buiten dan anders, in mei waren de examens al, ik wilde zonder haperingen slagen en mijn tentamens bovengemiddeld halen. Ik wilde één bewijs van intelligentie leveren. Ik zou niet gaan studeren, geen vak leren, buiten de competitie blijven. Zodat ik één ding wilde volbrengen waarvan men zou zeggen: die stumper van Hermans had wel mooi een acht gemiddeld voor z'n examens. (p.117)
In het aardrijkskundeboek waar ik over gebogen zit gaat het over permafrost en toendrabodems (
landbouwkundig zijn deze bodems van geen betekenis') die eeuwig bevroren zijn. Soms tot honderden meters diep. In mei zijn de examens, ik sta gemiddeld een 7,8 voor mijn schoolonderzoeken en toch heb ik de zenuwen. Ik verlang naar de tijd daarna -- niet de gedachte daaraan maar het verlangen is fijn, dat elke dag je dichterbij brengt tot je uitkijkt over de kalme wateren van de Jordaan. Ik deel een diep gewenst doel met twintig anderen die op dat moment ook allemaal worstelen met uittreksels, werkboeken en de lage bacteriënactiviteit in de toendra. Wij verlangen gezamenlijk naar daarna. Maar wanneer we dit achter de rug hebben, zullen zij het beloofde land betreden, ik blijf. Dat weet ik heel goed. (p.129)


4
Examen gevolgd door het afleggen van een eed
(Uit: Wouters, 2007,
Vlaams landschap met nonnen.)

Na onze eedaflegging op de Bijbel en voor de vlag (Ik zweer getrouwheid aan de koning, de grondwet en de wetten van het Belgische volk. Zo helpe mij God.), verzamelde zuster Clementine ons in de klas voor haar laatste redevoering. Ontroerder dan ze wilde laten blijken, wenste ze ons alle geluk toe, zowel in het Nederlands als in het Frans; dat verdubbelde onze kansen misschien, maar bood slechts één alternatief: lesgeven of huisvrouw worden. Met dien verstande: binnen de heilige band van het huwelijk, met het vooruitzicht op een kroostrijk gezin en dit alles in een zo weinig feministische perspectief dat de jonge meisjes het vandaag zouden uitschreeuwen. Geconditioneerd door vijf jaar internaat vonden wij dat vooruitzicht vrij normaal. Zelfs in het jaar dat Simone de Beauvoir De tweede sekse (1949) publiceerde.
Voor katholieke onderwijzeressen was het huwelijk destijds de hoofdreden om het onderwijs te verlaten, het stond bovendien ook nadrukkelijk in de arbeidscontracten. In het contract dat ik in 1949 aangeboden kreeg, stonden overigens nog andere minder belangrijke details: geen lippenstift opdoen, fatsoenlijke (1) kledij dragen, inclusief hoed en handschoenen.
(p.181)


5
Examendroom
(Uit: Hesse, 1906,
Tussen de raderen.)

Tante kwam terug en had intussen gehoord dat er dit jaar honderdachttien kandidaten staatsexamen zouden doen. Maar slagen mochten er slechts zesendertig. Toen zonk de jongen de moed volledig in de schoenen en op de terugweg zweeg hij als het graf. Thuis kreeg hij hoofdpijn, wilde weer niets eten en was zo wanhopig dat zijn vader hem flink de les las en zelfs tante hem onuitstaanbaar vond. Die nacht sliep hij zwaar en diep, achtervolgd door afschuwelijke nachtmerries. Hij zag zichzelf met de honderdzeventien anderen examen afleggen, de examinator leek nu eens op de dominee thuis, dan weer op zijn tante en stapelde bergen chocola voor hem op, die hij moest eten. En terwijl hij huilend gehoorzaamde, zag hij hoe de anderen een voor een opstonden en door een deurtje verdwenen. Allemaal hadden ze hun berg verorberd, maar de zijne werd onder zijn ogen steeds hoger en hoger, liep uit over de tafel en bank en leek hem te zullen verstikken. (p.20)


6
Examendroom
(Uit: Schalansky, 2012,
De lessen van mevrouw Lomark.)

- Oude mensen, begon ze plotseling.
- Oude mensen herinneren zich hun schooltijd zelfs dan nog, als ze alle andere dingen al vergeten zijn.
Zij (lerares Inge Lohmark) droomde telkens weer van haar schooltijd. Vooral van haar eindexamen. Hoe ze daar stond en haar niets te binnen schoot. En als ze wakker werd, duurde het altijd een tijdje tot ze besefte dat ze niet bang hoefde te zijn. Ze was aan de andere, de veilige kant.
(p.23)


7
Examenuitslag
(Uit: Hesse, 1906, Tussen de raderen.)

Maandagochtend ging hij weer naar school.
- Hoe is 't? Vroeg de rector en gaf hem een hand. Ik had je gisteren al bij me verwacht. Hoe is 't gegaan met 't examen?
Hans boog zijn hoofd.
- Nou, kom jongen. Heb je het niet goed gemaakt?
- Nee, ik geloof van niet.
- Nog even geduld! Troostte de oude heer. Ik denk dat er vanochtend nog bericht komt uit Stuttgart.
De ochtend was verschrikkelijk lang. Er kwam geen bericht en tijdens het middagmaal kon Hans nauwelijks slikken van ellende.
Toen hij 's middags om twee uur in de klas kwam, was de klassenleraar al aanwezig.
- Hans Giebenrath, riep hij luid.
Hans liep naar voren. De leraar gaf hem een hand.
- Gefeliciteerd, Giebenrath. Je bent geslaagd voor het staatsexamen, en je was op een na de beste.
Er viel een plechtige stilte. De deur ging open en de rector trad binnen.
- Gefeliciteerd jongen. Nou, wat zeg je ervan?
De jongen was volkomen sprakeloos van verrassing en blijdschap.
Nou, zeg je helemaal niets?
- Als ik dat had geweten, barstte hij uit, dan had ik beslist de beste kunnen worden.
- Ga nu maar dan huis, zei de rector, en vertel 't aan je vader. Je hoeft niet meer op school te komen, volgende week is 't toch al vakantie.
Duizelig betrad Hans de straat, zag de linden staan en het marktplein liggen in de zon, alles net als anders, maar alles mooier en van meer betekenis en blijder. Hij was geslaagd!
(p.30)


Geciteerde boeken:

Hesse, H. (1877-1960): Tussen de raderen. Amsterdam, Atlas. (Oorspronkelijk Unterm Rad (1906) vertaald uit het Duits door M. en L.Coutinho)
Schalansky, J. (2012): De lessen van mevrouw Lohmark. (Oorspronkelijk: Der Hals der Giraffe, 2011) Utrecht, Signatuur.
Thijssen, Th. (1934): Barend Wels. Amsterdam, De Volharding (1941)
Wieringa, T. (2005):
Joe Speedboot. Amsterdam, Bezige Bij
Wouters, L. (2007): Vlaams landschap met nonnen. (oorspr.: Paysage Flamand avec nonnes. Vertaald door L.Wouters-Van der Toelen.) Amsterdam, Atlas