De leraar in de poëzie


Een gedicht is een in versmaat of in dichterlijke stijl opgestelde, meestal zeer korte, tekst. Zo zou de omschrijving van een gedicht kunnen zijn. Wat in de hier verzamelde gedichten over ‘de leraar’ opvalt is de kernachtige typering van een situatie of gebeurtenis waarin zich de dichter zelf of de beschreven leraar zich bevindt.
Sommigen van deze dichters waren zelf leraar -- Ida Gerhardt, Ed Leeflang en Willem Wilmink -- en zij gebruikten hun gave van het dichterlijke woord om uitdrukking te geven aan een verscheidenheid van aspecten van hun vak.
Vooral van de dichter Ed Leeflang zijn prachtige gedichten bekend over onderwijzers en onderwijzeressen. Hij kon als leraar Nederlands aan een pedagogische academie hen van nabij, en dus ook in de klas, observeren. Al zijn gedichten zouden in de hier gepresenteerde verzameling op hun plaats zijn geweest. De geïnteresseerde lezer vindt meer in zijn bundels.
Er is ook méér van Ida Gerhardt, Willem Wilmink en van Dries van Wissen te genieten; zij schreven niet alleen over de leraar, maar ook over andere gebeurtenissen in het onderwijs.
Het laatste gedicht in deze verzameling is het
Tienminutengesprek van Esther Jansma. Zij geeft daarin op kernachtige wijze het tijdperk weer waarin het onderwijs zich nu bevindt.

In de afgelopen twee jaar heb ik in het kader van mijn project
leren en onderwijzen in de letteren naast veel bellettrie zo'n honderd gedichten verzameld over dit onderwerp. Over leren en onderwijzen is in brede zin veel geschreven. Ik denk o.a. aan een prachtig gedicht van Bertus Aafjes over een kind met een verstandelijke beperking, aan de vaak grappige en wat wrange gedichten van C. Buddingh’, aan gedichten over rekenen, taal, Frans, Duits, Engels en Latijn, wiskunde, beeldende vorming en gymnastiek. Ik denk ook aan een vertaald gedicht van de Fransman Jacques Prévert over het verlangen naar buiten en verder aan gedichten over angsten, pesten, verliefdheid, examen, straf en het verlangen naar vakantie.

Mijn project
leren en onderwijzen in de letteren is niet af, als dat al zou kunnen. Maar een project heeft een begin en een eind en dit overzicht is de markering van het eind. Door mij gedurende twee jaar doelgericht te richten op bellettrie over onderwijs en leren heb ik veel moois gevonden. Verschillende stukken zijn op de website geplaatst. Ze kunnen naar mijn mening ten minste als aanvulling dienen op de standaard onderwijskundige literatuur.

Het project heeft nu het eindpunt bereikt. Het is ‘klaar’.

Najaar 2014


Overzicht

R.Verbeeck: De dorpsschoolmeester (1926)
Gerard Reve: Verloochening van de middelbare school (1940)
B. van Ede: Een kindervriend (1957)
Gerrit Achterberg: Directeur (2000)
F.Starik: Een grote vakantie (1958)

Gerard den Brabander: Fata Morgana (1961)
Hendrik Marsman: Toren van Babel (1961)
J.M.W.Scheltema: Juf (1994)
Simon Carmiggelt: De schooljuffrouw (1974)
Ida Gerhardt: Code d'honnneur (1980)

Ida Gerhardt: Biecht (1980)
Ida Gerhardt: Eindvergadering (1980)
Ed Leeflang: Ze wil ze liever opsluiten en vergeten (1982)
Ed Leeflang: Hij is nieuwsgierig naar de richting
Ed Leeflang: Hij wrijft hun neuzen door het leed (1982)

Ed Leeflang: De wereld is het wetenswaardige (1982)
Dries van Wissen: Lof van het leraarschap. (2003)
Dries van Wissen: Surveillance (2003)
Dries van Wissen: Mastermind (2003)
Heinz Polzer: Villanella (2004)

Willem Wilmink: De bezielde leraar (2004)
Willem Wilmink: Die goeie Miss, die nooit haar stem verheft (2004)
Esther Jansma: Tienminutengesprek (2010)


De meester!

dat klinkt klaar en fel
als de luide bel
die stuksloeg ons zorgeloos spel
en ons riep naar onze kinderplicht,
-- of het trilt zangerig als de sprookjes
die hij alleen vertellen kon,
(schemering groeide uit iedere hoek
en in de stille klasse was zijn warme stem
een wisselkleurig licht...)

Zijn ogen blonken zacht
en zijn rug was kromgegroeid
van 't stage nederbuigen.
Zijn wijze handen kneedden
met Jobsgeduld
aan 't klein beeld van ons gemoed;
hij was een groot kunstenaar
die van ons mensen maakte.

De vader was hij van zijn dorp,
geen huis of hij had er zijn deel
aan luide vreugde en verborgen leed.
Zijn wijsheid heeft hij gezocht
in eenvoud waar hij werd geboren
en de wereld daarbuiten
in zijn atlas ontdekt.

Wij die hem overmoedig zijn voorbijgestreefd
in steden die van wijsheid barsten
hebben eenvoud weergevonden
onder de grijze toren
waar onze meester met zijn schoon groot hart
zacht rust.


Verbeeck, R.(1926):
De dorpsschoolmeester (Uit: G.J.van Bork en P.J.Verkruijsse (1985): De Nederlandse en Vlaamse auteurs. Weesp, De Haan)



Verloochening van de middelbare school

Vier rijen banken en een donker bord,
vier witte muren rond een hoog lokaal,
(en voor de ramen hangt een zindelijk gordijn):
hier leren kinderen ieder uur een taal.

De wijsheid trekt in optocht aan Uw oog voorbij,
in kale hoofden en in dorre boeken opgetast,
waarin geen plaatjes van een filmster prijken
maar slechts een bleke foto past
van een Romeinse bouwval.

Na afloop van het uur gaat steeds een bel,
dan volgt er weer een uur,
na afloop van dit uur gaat steeds een bel,
dan volgt er weer een uur.

De leraar staat nu voor de klas,
en wat hij zegt acht hij heel erg gewichtig,
ik meen te mogen twijflen aan zijn woord:
zijn zwak betoog is zeer doorzichtig.

Nee, heus nu weet ik dat ik hier niet vind,
wat sommigen geloven hier te kunnen vinden,
Ik zal vanmiddag diep behaaglijk zwemmen gaan
en neem me voor me nergens over op te winden.

(1940)

Reve, G. (1987):
Verzamelde gedichten. Amsterdam, Bezige Bij



Een kindervriend

Dit is meester Havinga.
Ik hou van kinderen, zegt hij.
En als ik met ze bezig ben,
Heb ik er liefst te drinken bij.

Meester Havinga is eng
want 's avonds staat hij bij 't fornuis
en dan vraagt hij aan zijn vrouw:
Zijn er nog kinderen in huis?

Meester Havinga is eng.
Hij eet zich 's avonds boordevol,
En dan zegt hij, na een boer,
Ach ja, op kinderen ben ik dol.


Ede, B. van (1957):
Een kindervriend. In: G.Komrij: De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. (p.864) 2007, Amsterdam, Prometheus



Directeur

Vanmorgen heb ik hem zien fietsen door de lanen.
Zijn bril flikkerde in de zon.
Er schoot een scherpte door mij ingewanden,
omdat hij mij gevangen houden kan

zolang hij wil, want duizend wegen leiden
naar Rome, één verkeerd gekozen woord
staat nog dezelfde avond in 't rapport
en blijft bewaard tot aan het eind der tijden.

Onmacht en rechteloosheid ontbinden
de ziel, die langzaam onpersoonlijk wordt.
Zo zal ze beter passen in het blinde
systeem van kaarten, dat zijn tafel torst.

Verraden krachten richten zich op deze
mens met het enige tekort:
dat hij mij zó lang zal genezen
tot ik een ander word.


Gerrit Achterberg (2000):
Verzamelde Gedichten (p.979) Amsterdam, Querido



Een grote vakantie

In het midden van het klaslokaal
heeft juf een tafel neergezet
met een mooi kleed erover,
kaarsjes, bloemen, een foto
en een boek waarop geschreven staat
Lieve Jennifer.

De juffrouw houdt een dagboek bij.
Vandaag regent het, schrijft ze, morgen
zal opnieuw de regen vallen. Het lijkt
misschien, lieve Jennifer, alsof je moeder
op vakantie is maar van deze vakantie
komt ze niet meer terug.

De klasgenoten moeten allemaal
een boodschap op een paars karton.
De dood, het is niet leuk voor jou.
Nu ben je in de rouw maar morgen
schijnt de zon weer gauw.

Juffrouw heeft met Velpon
uit een tube de kartonnen netjes
in het boek geplakt. Maandag
na de uitvaart zegt een moeder
in de klas: Jennifer, denk maar lief
aan haar omdat zij lang niet altijd
aardig voor je was.


Starik, F. (1958):
Een grote vakantie. In: G.Komrij: De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. (p.882) 2007, Amsterdam, Prometheus



Fata Morgana

En hij doceerde (en spande pink en duim
van Dover naar Calais): -- Dit heet Kanaal...--
Toen brak zijn blik de muren van 't lokaal:
over zijn vingers stroelde driest zeeschuim...--

de zon dreef in een porseleinen schaal...
de zilte wind joeg lammren door het ruim...
zeeruiters hieven zingend elk een pluim
en vielen stoeiend over het ovaal,

de weke buik van de verzande bocht...
daar wenkte wuft, half uit 't bewogen vocht,
de zeemeermin en rinkelde met schelpen...

No vóór hij boog om 't wezen voort te helpen,
vluchtte de droom voor het gejoel der welpen...
Er wiegelde één of hij naar achteren mocht.


Gerard den Brabander (1961):
Fata Morgana. In: De muze op school.(p. 11) CPNB, 1961



Toren van Babel

Ik zat op school en kreeg weer te horen
dat de Toren van Babel
als een ton
in duigen had moeten vallen,
omdat de menselijke ziel
van de ene hoogmoed in de andere viel
‘en hoogmoed komt vóór den val’ --;
zij had haar grenzen niet willen bewaren,
zij had gods scheppingmacht willen evenaren
en wat niet al!
en ik weet nog hoe ik
met een woedende kop achter mijn hand zat te brommen:
‘ja, huichelaar, dié kerels kon het niets verdommen
om na hun dood in de hemel te kommen;
zij wilden nu die befaamde muziek der sferen reeds horen,
dáarom trachtten zij dat gat in de hemel te boren;
zij wilden de banen der meteoren
en het blauwe stromen van het uitspansel horen,
daarom waagden zij hun ziel;
onvermoeid richtten
zij hun gespannen gezichten
op de tinnen der ruimte
en zij richtten een sterrenwacht
op, die van de toppen van dag en nacht
de hemel verkende en die de spil
wilde zijn van een herboren heelal.
van af de kantelen der ruimte
zagen zij nieuwe sterrenbeelden
de weg naar het zenit beklimmen,
nieuwe continenten tegen de horizon
van een nieuw getal.
dit, het begin te zijn van het heelal,
een karavaan in een onbetreden woestijn,
dat was de zin van het eminente Gespuis
op de Toren van Babylon;
alleen van dit Golgotha,
deze Hoofdschedelplaats zonder Kruis
waaien de vanen van een nieuwe zon.’


Marsman, H:
Toren van Babel. In: De muze op school (p.14) CPNB, 1961



Juf

Ik sta er iedere morgen
ze trekken langs me en groeten,
en geen is er van mij zelf.
Ze groeien omhoog met wat sproeten.
Ik zoek tevergeefs naar mijn evenbeeld,
trek mijn hand schielijk terug als zij even streelt,
want geen is er van mij zelf.
Ze lachen maar wat en ze smoezen
om mijn poeder, de kleur van mijn blouse.


Scheltema,J.M.W. (1921-1947)
Juf Uit: Wilmink, W.(1994): Kinderen (p.27) Amsterdam, Prometheus



De schooljuffrouw

Zij heette juffrouw Vis en had geen man.
Des winters, spoedig door de kou bevangen,
trad zij met sjaals en pelerines behangen,
bevend de klas in -- en zij weende dan.

Wij kleine jongens, kenden onze taak.
Gezeten in haar stoel, liet zij zich strelen.
Tien kinderhanden kwamen met de juffrouw spelen.
‘Zo gaat het beter’, riep de stakker vaak.

Eens kwam de schoolknecht binnen, klein en vals,
en lachte voos, om wat hij voor zich zag.
Maar zij beriep zich op de koude dag
en zei tot mij: ‘Nog even in mijn hals.’

O, die fameuze hals van juffrouw Vis!
Haar armen, pezig uit de trui geschoven.
De kleine strelers, steeds door vrees bestoven.
Een Laokoöngroep van haar hels gemis.


Carmiggelt, S. (1974):
De gedichten. (p.17) Amsterdam, Arbeiderspers



Code d'honneur


Bezie de kinderen niet te klein:
Zij moeten veel verdragen --
eenzaamheid, angsten, groeiens pijn
en, onverhoeds, de slagen.

Bezie de kinderen niet te klein:
Hun eerlijkheid blijft vragen,
of gij niet haast uzelf durft zijn.
Dàn kunt ge 't met hen wagen.

Laat uw komedie op de gang
-- zij weten 't immers tòch al lang! --
Ken in uzelf het kwade.

Heb eerbied voor wat leeft en groeit,
zorg dat ge het niet smet of knoeit. --
Dan schenk' u God genade.


Gerhardt, I (1980): Sonnetten van een leraar
Verzamelde gedichten (p.128) Amsterdam, Atheneum



Biecht

Ruzies met mijn collega's hebben niets om 't lijf.
Ik mag hen graag; vooral de krommen en de scheven.
-- ik sta ook trouwens van gebreken stijf --
Alleen, die éne Streber kan ik niet vergeven.

Mijn rector gunt me veel; en zèlfs wel dat ik ‘schrijf’.
De school gaf ik de beste jaren van mijn leven.
Sòms zeg ik dat ik ga, toch weet ik dat ik blijf.
Alleen, die éne Streber kan ik niet vergeven.

Hij is correct; hij heeft waarlijk niets misdreven.
Maar gruwelijk strooit distels tussen 't kiemend zaad
hij, die maar één beginsel heeft: zijn eigen voordeel.

't Is om dit minne onkruid, dat ik hem zo haat.
Ik werd de laatste tijd toch zachter in mijn oordeel ...
Vergeef het mij, ik kàn ... ik kàn hem niet vergeven!


Gerhardt, I (1980): Sonnetten van een leraar
Verzamelde gedichten. (p.120) Amsterdam, Atheneum



Eindvergadering

Terrarium. Verwaarloosd en geronnen
een gruwzaam leven in de doree spleten;
het kruipen van de tijd heeft niets gewonnen
voor wie van moeheid niet te sterven weten.

De groenen wanden zijn met slijm besponnen.
Er is geen water. Geen weet hoe zij heten.
Vertraagd ziteen zijn eigen poot te vreten.
Twee zijn voorzichtig aan elkaar begonnen.

Genade, God, -- o, laat mij toch ontwaken!
Verschrikkelijk is het rond dit groene laken.
‘Wij gaan thans over tot de derde klas.’

Sigaren staan in scharen en in kaken.
Aanzie toch, wat wij van elkander maken!
Suf hokt de ziel in een verdord karkas.


Gerhardt, I (1980): Sonnetten van een leraar
Verzamelde gedichten. (p.127) Amsterdam, Atheneum



Hij is nieuwsgierig naar de richting

Hij is nieuwsgierig naar de richting
van de wind, het afval bij de vuilnisbakken,
de blues, hij heeft plectrums, stukken
kwarts, een kompas, vuurstenen en adressen
van ballonvaarders in zijn zakken.

Hij kent de Wadden, drijft op vlotten,
leidt kampen en maakt zonnewijzers,
vindt de begraven potten en hij
kan eenzaam lezen.

Hij heeft voor alles tijd,
kan niet slapen van nieuwsgierigheid
en komt tussen de vakanties langs
om te vertellen van vreemde breuken,
het nodige delen, het begrip verzameling;
op zijn gitaar laat hij horen
hoe een driekwartsmaat verschilt
van andere maten.

En hun verbazing over dit bestaan
-- zij gaan naar school als gaan ze emigreren --
wil wegens hem niet overgaan:
van wat hij leeft willen ze
als voor het eerst geestdriftig
leven leren.


Leeflang, E. (1982):
Op Pennewips plek. (p.16) Amsterdam, Arbeiderspers



Hij wrijft hun neuzen door het leed

Hij wrijft hun neuzen door het leed
als om ze zindelijk te maken; zeehonden,
kerncentrales, besmette schelvis die je eet,
legers waaraan we meebetalen.
Zij worden nu al moet van het volwassen
en het bewuste mondig zijn, ontzien hun
goeroe wel, maar thuis kijken ze
naar alles wat het scherm te bieden heeft
aan rechts, verrots en zondig zijn.
Wie tot het heil veroordeeld is,
komt pas op adem in de hel.


Leeflang, E. (1982):
Op Pennewips plek. (p.22) Amsterdam, Arbeiderspers



De wereld is het wetenswaardige

De wereld is het wetenswaardige
en die dringt door tot in haar klas,
daar wandelen takken in een bak met gras
en een konijn hipt op de planken.

Met lichte voorkeur voor het harige
vertonen muren een Japanse brug van hout,
weven in Senegal, de kaardenbol,
Che de baardige en breed hangt het
met gast-aan-tafel-foto's vol.

Als de verjarende rondgaat
met prikkers-worstjes, uitje, blokje kaas --
ziet zij met wrevel toe hoe ze dit
achteloos naar binnen werken, met domme haast
van wie niet proeven.

Dat vanzelfsprekende van sterken
vervult haar met een oude haat, net nog
meegekregen, tegen allen die steeds mogen
en niets hoeven.


Leeflang, E. (1982):
Op Pennewips plek. (p.26) Amsterdam, Arbeiderspers



Ze wil ze liever opsluiten en vergeten

Ze wil ze liever opsluiten en vergeten,
voor altijd op vakantie sturen in
een grot, ze in een landschap rollen
en verzenden, desnoods naar hun eigen
of andermans God; als het niet anders kan
ze opeten of laten verdwalen in hun
eigen leesboeken.

Ze bepalen haar daden
ze komen met zinnen vol werkelijkheid,
ze kosten jeugd, schoonheid, tijd,
ze proppen haar handen vol
met draden van hun levenslot.

Zoveel werkkracht had ze niet besteld,
zoveel inzet maakt haar ziel kapot.


Leeflang, E. (1982):
Op Pennewips plek. (p.13) Amsterdam, Arbeiderspers



Lof van het leraarschap

Het leraarschap verloedert, zegt men vaak,
Maar ik stel deze woorden aan de kaak:
Ik heb het vak nog in mijn vingertopjes,
Vandaar dat ik het bij de schooljeugd maak.

Mij gooit men niet met krijtjes of met propjes,
Met pijltjes of met uitgekauwde dropjes --
En als ze gooien, gooien ze niet raak
En elk jaar lacht men om mijn leuke mopjes.

En ik zie de gebogen kinderkopjes,
Druk bezig met hun opgegeven taak
Dan ga ik rond en geef ik schouderklopjes
Aan deze bakvis of die bonenstaak
En weet mij weer volledig in mijn nopjes:
Het onderwijs vind ik een schone zaak!


Wissen, D. van (2003)
Onverwoestbaar mooi. Verzamelde gedichten. (p.103) Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar



Surveillance

De meester heeft als ieder jaar
Zich netjes van zijn taak gekweten:
Hij liet weer heel wat van zich weten
En stoomde zo de schooljeugd klaar.

En nu de brave kinderschaar
Op al die vakken zit te zweten
Waarvan de kennis wordt gemeten
Zit hij erbij en kijkt ernaar

En denkt: Had ik daar zelf gezeten
Dan zat ik mooi voor joker daar,
Want al word ik voor wijs versleten,
Het is maar zeer ten dele waar;
Ik ken mijn vaste repertoire,
Maar verder kan ik het vergeten.


Wissen, D. van (2003)
Onverwoestbaar mooi. Verzamelde gedichten. (p.104) Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar



Mastermind

De meester die met kommer en met kwel
Zijn lessen gaf, doch onverrichter zake
Daar pestkoppen hem steeds weer onderbraken
En heibel trapten tot de laatste bel

Dient nu voor hen de stilte te bewaken,
Want blijkbaar wil het opgeschoten stel
Dat hem het leven maakte tot een hel
Wel ongestoord het eindexamen maken.

Maar daarvan is wat hem betreft geen sprake:
Hij mag niet fluist'ren, maar hij doet het wel,
Hij klikt zijn ballpoint, ritselt met een vel
En laat zijn schoenen oorverdovend kraken.

Nee, hun gesar vergeet hij niet zo snel
En dus viert hij vandaag de dag der wrake.


Wissen, D. van (2003)
Onverwoestbaar mooi. Verzamelde gedichten. (p.105) Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar



Villanella

O, 't is steeds weer zo'n feestelijk uur
Al die gretige blije gezichten
Als ik spreek over literatuur

Ik vertel van accent en cesuur
En ik zeg een paar tere gedichten
O, 't is steeds weer zo'n feestelijk uur

't Is een weldaad, wat zeg ik, een kuur
Om helder en mooi te belichten
Als ik spreek over literatuur

Al die ogen, zo jong en zo puur
Die ze tijdens de les op mij richten...
O, 't is steeds weer zo'n feestelijk uur

En ik weet met mijn innerlijk vuur
Ook de ouders aan mij te verplichten
Als ik spreek over literatuur

Ook al zijn er die mij bij 't bestuur
Van gezwijmel en onzin betichten
O, 't is steeds weer zo'n feestelijk uur
Als ik spreek over literatuur


Polzer, H. (2004):
Toenemend feestgedruis: de beste gedichten van Drs. P. (p.36) (Samengesteld door C. van der Pluijm) Amsterdam, Nijgh en Van Ditmar



De bezielde leraar

Toen ik voor het eerst al die kinderen zag,
stond ik voor de klas met een vrolijke lach:
de septemberdag leek op een lentedag.

Ik las met de klas een heerlijk gedicht,
daar stond; ‘ik vin je zo lief en zoo licht’ --
toen kreeg ik een propje in mijn gezicht.

‘Het is met de orde
dus nooit wat geworden.’

Ik las Anne Frank en ‘Het bittere kruid’
en ook het ontroerende eind van ‘Turks Fruit’,
maar ze schreeuwden en tierden en lachten me uit.

Ik las Willem Elsschot: ‘Lijmen’ en ‘Tsjip’
en één of twee toonden heel veel begrip.
Toen kreeg ik een eikel tegen mijn lip.

‘Het is met de orde
dus nooit wat geworden.’

Toen heb ik beloofd: ‘Als er minder kabaal is,
als in dit lokaal de toestand normaal is,
dan heb ik hier: een gedicht van Vasalis!’

Ze hielden niet op, dus ik pakte mijn tas
en mom’plend verliet ik de lastige klas
en toen koos ik een vak dat rustiger was.

Met mij gaat het goed. Met de kinderen niet:
voor hen geen Carmiggelt en geen Annie Schmidt,
zij moeten het doen met de pitamientjes
die de STER-reclame hun biedt.


Wilmink, W. (1937-2003) (2004):
Verzamelde liedjes en gedichten I (red. W.P.Gerritsen mmv L.Hunter) (p.632) Amsterdam, Bert Bakker



Die goeie Miss, die nooit haar stem verheft

Die goeie Miss, die nooit haar stem verheft,
nooit strafwerk geeft, maar maakt dat je beseft
hoe mooi en rijk je leven worden kan
als je kunt praten als een Engelsman,
huilend staat ze tegen het bord gedrukt
en het is ons tot nu toe niet gelukt
om haar angst, die haar telkens huiveren doet,
kleiner te maken: -Juffrouw...luister goed:
tussen bliksem en donder...zeven...negen...
het trekt al weg en 't is nu, met die regen,
niet echt gevaarlijk meer! Heeft ze misschien
als kind haar boerderij in brand gezien,
waarbij haar lievelingsdier gestorven is?
We weten maar zo weinig van de Miss.

Het onweer is voorbij. De les hernomen.
Niemand is ooit op 't voorval teruggekomen.


Wilmink, W. (1937-2003) (2004):
Verzamelde liedjes en gedichten II (red. W.P.Gerritsen mmv L.Hunter) (p.1205) Amsterdam, Bert Bakker



Tienminutengesprek

Nadat de onderwijskrachten met man en macht
op vrouwelijk zuchtend voorovergebogen begrip
simulerende wijze waren uitgewoed -- en weet

dat daar woede bij zat, banieren grof rood door
het hoofd, intonaties die intenties uit koers rammen --
hadden de van schrik en noodlottige toekomsten

verstijfde tegenover de krachten op hun verzoek
aan knielage tafels neergekrompen in stoeltjes geklemde
zorgers voor hun zoon het volgende bereikt.

Een. Wij gaan ons best doen omdat wij goed zijn.
Twee. Over een maand weten wij of zijn leven
gaat lukken. Wij melden dat desgewenst schriftelijk.
Drie. Dit is een productafspraak.


Jansma, E. (2010):
Eerst. Gedichten. (p.37) Amsterdam, Arbeiderspers