Leraren; A.L. Snijders over zichzelf en anderen

A.L. Snijders is de uitvinder van het zkv (het zeer korte verhaal). Hij leest die verhalen voor de radio en hij was enige tijd geleden ook een zeer gewaardeerde gast tijdens een literaire namiddag in het Atelier van Schilders en Van Hest in Amsterdam. Het is moeilijk om precies te beschrijven, en dan kort (zkv), waarom deze man zo bijzonder is. Ik waag het erop: hij is erudiet, origineel, formuleert goed en is humorvol ironisch, dus geestig. Je moet soms om hem lachen, dat ontspant en dat is altijd prettig.
In vier van zijn bundels
(1) vertelt hij onder andere over het leraar zijn.

-------


Een te ervaren leraar

In
Heimelijke vreugde I (p.73) vertelt hij dat hij taalleraar is. Hij is dat al heel lang, dus hij heeft veel ervaring. En, nu komt het: ‘Leraren kunnen te ervaren zijn. Dat is voor henzelf wel gemakkelijk, maar voor de leerlingen is het vervelend.’
Snijders komt vervolgens met een mooi citaat van Wladimir Nabokov dat ik ook overneem:
‘- Vanaf de hoogste verdieping van onze geboorte vallen we allemaal dood op de platte stenen van het kerkhof en verwonderen ons met de onsterfelijke Alice in Wonderland over de patronen op de voorbijgaande muur. De eigenschap tot verbazing over kleinigheden -- welk gevaar er ook mag dreigen -- deze terzijdes van de geest, deze voetnoten in het boekdeel van het leven zijn de hoogste vormen van bewustzijn, en in deze kinderlijk naar betekenis tastende gemoedstoestand, zo verschillend van de logica van het gezonde verstand, weten we dat de wereld goed is.’
Ik moet nog vertellen dat A.L.Snijders docent Nederlands was aan een politie academie.
Hij geeft een voorbeeld.

Taal de moeder = moedertaal

‘Ik kom de klas binnen en zeg:
- Hou je mond (soms als ik bijna geslipt ben met mijn motorfiets, en de doodsangst nog in mijn ribbenkast zit, zeg ik zelfs ‘Hou je bek’). Dan neem ik een krijtje en schrijf op het bord: Bij de woning aangekomen, opent de vrouw de deur. Ik leg uit dat
Bij de woning aangekomen een beknopte bijzin is en dat het verborgen onderwerp van die zin de vrouw uit de hoofdzin is. De aspirant die dit in zijn verslag heeft geschreven met de bedoeling te vertellen dat twee agenten bij de woning aankomen en dat een vrouw dan de deur opent, heeft dus een fout gemaakt. Er staat iets anders dan hij bedoelt.
De klas is woedend: Jezusmina, mierenneuker, je begrijpt toch wat er bedoeld wordt! (In hun verontwaardiging tutoyeren ze me zelfs, en daarop ben ik helemaal niet gesteld.) Ik zeg:
- Ja, ik begrijp het wel, maar dit is geen laf, modern communicatie-instituut, dit is een politieschool, hier wordt juridisch gehaarkloofd en dat doen we met behulp van een lancet, niet met Veronica's turbobijl.
Ze mokken. Ze hebben gelijk, dit is de verkeerde aanpak. Daarom doe ik het soms anders.’

Je ziet direct dat je het zo niet moet doen. Snijders is een goeie didacticus en pedagoog!

Voorbeeld

‘Ik kom voor het eerst in een klas. Ik ga doodstil op het podium staan en haal een stuk huisvlijt uit mijn tas. Een plank met een touw eraan. Thuis heb ik er de hele middag aan gewerkt, de plank wit geschilderd, de tekst in rode letters: TAAL IS DE MOEDER VAN ALLE DINGEN.
Ik doe het touw om mijn nek, de plank hangt op mijn borst. Ik blijf een kwartier onbeweeglijk staan. Er ontstaat verwarring, ze zitten ongemakkelijk in hun nieuwe uniformpjes, ze durven me nog niet ongegeneerd uit te lachen, dat komt pas na enkele weken. Dit is het moment, hier moet ik het van hebben. Dit is mijn hoop, dit zullen ze zich herinneren. Taal is de moeder van alle dingen. Dit wordt geprojecteerd aan de binnenkant van hun hersenpan en het zal ze misschien ontvankelijk maken voor de prachtige constructie van de beknopte bijzin. Ooit. Misschien.’

Dit is een mooie actie. De te ervaren leraar ziet de fout die wordt gemaakt en corrigeert dit snel met de geijkte termen en geijkte middelen. Oké het is fout, denken ze (de leerlingen).
Je zelf aan de schandpaal zetten! Zoiets helpt. Zijn leerlingen onthouden dit. Een kwestie van figuur-achtergrond-betrekking èn jezelf serieus nemen.

-------


Tussendoor een anekdote uit dezelfde bundel. Zijn oudste dochter die ooit aan een pedagogische academie haar diploma haalde vertelt ‘over een weifelmoedige en knappe leraar die een moeilijk probleem moest uitleggen, maar daarin na drie kwartier niet slaagde. De klas zat er mistroostig bij. Bijna niemand begreep er iets van. Tot iemand op het idee kwam het uit te laten leggen door een van de verlichte leerlingen. Hem lukte het in twee minuten. Iedereen was tevreden, ook de leraar -- die dus uit het goede hout gesneden bleek.’ (p.55)

-------


Uit
Heimelijke vreugde I nog een goede tip van deze ervaren leraar Nederlands: ‘Ik weet hoe je op een politieschool Nederlands moet geven. Je moet de leerlingen iedere week een verslag van circa 500 woorden laten schrijven. Dat kijk je na en je bespreekt de fouten. De volgende week weer en zo een jaar lang. Ik vermoed dat er na een jaar geen fouten meer gemaakt worden in zo'n werkstukje.
Voor de leraar is dit echter niet te doen. Ik heb 12 klassen van ongeveer 18 leerlingen. In de marge schrijf ik wel eens wat: verkeerde samentrekking, anakoloet
(2), zeer ernstige blunder (ZEB), reden tot ontslag (RTO), koude verbinding (KV), ijskoude verbinding (IJKV). Daarom kost het corrigeren te veel tijd. Bovendien -- en dat is belangrijker -- wordt je er gek van en dat kan de bedoeling van het leraarschap niet zijn. Het vak moet licht en vrijblijvend gegeven worden. Dan alleen houdt het effect.’ (p. 187)

-------


Een lijntrekker

In
Heimelijke vreugde II vertelt hij over een ervaring die elke leraar zich wel kan voorstellen:
‘[...] het lijkt me nogal zinloos om te luisteren naar dingen die je al weet. Mijn lessen hebben dus een facultatief karakter. Ik heb de zaak werkelijk een beetje zelf georganiseerd. Ik heb de stof in stukken gehakt en laat de leerlingen zelf beslissen of ze de lessen willen bijwonen. Dat heeft tot gevolg dat ik bij mooi weer (en een geopend zwembad) alleen in het lokaal zit, wat nu ook weer niet de bedoeling is van mijn tolerante onderwijsmethode. Daarom heb ik toch wat vuiligheidjes ingebouwd om ze aan me te binden, dat kunt u wel aan me overlaten.
Een voorbeeld.
Aan het begin van de cursus laat ik ze iets schrijven. Daaraan kan ik zien wat voor vlees ik in de kuip heb.
Dat kan ik echt zien, maar ik kan het lang niet altijd met degelijke argumenten onderbouwen. Vaak betreft het stijl en die moet snuffelend, met de neus benaderd worden. Maar als ik met nerveus trillende neusvleugels zou zeggen dat het niks is, dit proza, zeggen zij ‘wijs maar aan’, want het zijn praktische mensen. Dus doe ik iets anders; ik wacht af.’
Niets aan toe te voegen.
Snijders: ‘Pietje bezoekt de lessen onregelmatig, terwijl hij er niets van kan. Ik kibbel met hem, maar hij is uitdagend:
- Uw lessen zijn toch facultatief? Wacht dus de toets maar af.
De toets bestaat uit drie delen, grammaticale basisbegrippen, de passieve en actieve zin, hoofd- en bijzinnen. Als ik het werk corrigeer, staat er een groep met me mee te kijken, voornamelijk Turken en Marokkanen. Mijn rode pen springt als een balletdanser over het werk van Pietje (die in geen velden of wegen is te bekennen). Voor elk onderdeel haalt hij een één, een mooi resultaat.
Ik zeg tegen zijn klasgenoten:
- Zeg tegen die lijntrekker dat er rechtvaardigheid is, hij heeft drie enen. Ze kijken me verward aan.
Mohammed B. vraagt:
- Wat is een lijntrekker? Ik zeg:
- Volgende les vertel ik over Fabius Cunctator, help 't me herinneren.
Na een week (u leest het goed, Nederlands, het koningsvak, wordt één keer per week gegeven, terwijl de reeks onzinvakken -- kickboksen, computerkunde, communicatieve vaardigheden, schieten -- groeit en groeit. De ondergang van de beschaving in een waterdruppel, in een traan.), na een week dus, ben ik het voorval vergeten, maar Mohammed B. niet.
- U zou vertellen wat een lijntrekker is.

-------


Dat doe ik. Ik vertel over Fabius Cunctator
(3).’

‘Nu moet ik er toch nog even een moralistische punt aan draaien. Ik kijk naar Pietje:
- Maar dat gebeurt natuurlijk maar één keer in de wereldgeschiedenis. Voor de lijntrekkers in deze klas zijn de lessen niet meer facultatief, de strijd is voortaan permanent.’

De strijd die de leerling zelf moet leveren om tot een goede beheersing van taal te komen.

-------



Zijn leraar Grieks
in Wapenbroeders (p.215):

‘Meneer Lucassen, onze leraar Grieks, een man van zeventig, die zich in een taxi van en naar school liet rijden (af en toe zat er een felkleurige, bejaarde cabaretzangeres op de achterbank, wij schrijven 1956) -- meneer Lucassen, die een donkergrijs maatpak droeg en een lichtgrijze snor, die nooit een boekentas bij zich had, lispelde ons elke dag door zijn hazenlip toe:
- Comburite mihi ista lexica. Verbrandt voor mij die woordenboeken. En zo lazen we Sophocles.
Ook kregen we nooit een cijfer op onze proefwerkblaadjes. Als ik hem vroeg wat ik dan thuis moest zeggen, zei hij:
- Zeg maar dat het goed is, maar dat het beter kon.
Weliswaar werd deze humane benadering van het onderwijs in het algemeen en de leerstof in het bijzonder ruimschoots gecompenseerd door de leraar Latijn (wiens naam ik blijkbaar vergeten ben), die in elke zin van Tacitus een wonderbaarlijke samenballing van de Latijnse grammatica zag en wou dat wij dat ook zagen, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, terwijl hij bij de verwarming sigaren stond op te roken, maar dat neemt niet weg dat meneer Lucassen voor altijd heeft gewonnen.’

-------


Over zijn leraar Latijn
in Heimelijk vreugde I (p.78):

‘Wat ben je voor iemand als je klassieke talen gaat studeren? Je bent óf dat kleine, bleke bebrilde ettertje dat de declinaties en conjugaties zo goed uit het hoofd kan leren (en die ik haat en vrees), óf je ziet het belang van de klassieke cultuur en je wilt die uitdragen. In dat laatste geval kan het iets met je worden als je in het onderwijs gaat, in het eerste geval word je een brenger van verdriet en baar je hoogstens weer kleine, bleke bebrilde ettertjes (die ik haat en vrees).’

‘Ikzelf, vervolgt Snijders, ben gelukkig opgevoed door het tweede type. Hij heette Holtland en leerde me enige belangrijke dingen. Ik zat op het Spinoza Lyceum in Amsterdam, we schrijven de jaren vijftig -- ... -- en mijn leraar Latijn was Willem Holtland, zes jaar lang. Grieks kreeg ik van verschillende leraren, Latijn alleen van hem. Het Spinoza lag in die tijd in een wel zeer deprimerende buurt, de ingang was in de P.L.Takstraat en de klassen keken uit op de Jozef Israëlskade. Deze kade is dus in mijn herinnering de jaren vijftig, de jaren van verstikkend conformisme, de jaren van de brave wederopbouw, de jaren van de angst voor repetities, de jaren van niks.
Maar Willem boorde gaten in die pudding van angst. Hij vertelde ons dat we ons bij de mens moesten houden (hij was humanist), dat het christendom een verderfelijke ideologie was en dat we naar Schubert moesten luisteren. Aan zo'n leraar heb je wat, meer is er eigenlijk niet te vertellen.
Ik luister tenminste nog steeds naar Schubert (op dit moment ook, bijvoorbeeld), ik vind het christendom een miserabele ideologie en ik ben ook een soort humanist, hoewel dat laatste me soms wel moeite kost. Het belangrijkste echter wat ik me van hem herinner, was zijn staren uit het raam. Als we zaten te schrijven, staarde Willem uit het raam naar de huizen van de Jozef Israëlskade. De andere leraren werkten altijd, maar Willem staarde uit het raam en dat gaf een groot warm gevoel dat alles vergeefs zou zijn.’

Snijders gaat verder met:
‘Begin dit jaar ging hij plotseling dood. Hijzelf beweerde wel dat hij in blessuretijd leefde, maar voor mij was het toch plotseling. Op de dood kun je je niet voorbereiden, de ultieme stap, het passeren van de grens, dat blijft altijd een plotselinge beweging. Waarschijnlijk omdat er niets essentiëler is dan het verschil tussen dood en leven.
Bij zijn graf las zijn vriend en leerling Ed Leeflang een gedicht voor.

Blijven steken

In de Annalen zijn wij blijven steken.
Nog vóór Nero zijn moeder zou doden,
naar Tacitus verhaalde. Het ongehoorde
diende zich aan, in de lectuur, in leven
van wie aan ons voorvertaalde.

Wij zaten om de tafel. Luid las hij het stuk.
Dus dachten wij mee, met ons mager Latijn
niet al te verlegen. Want de wijze
beschaamt niet de kruk. Hij schonk het,
uitbundig, begrip en wijn.
Zo was zijn grammatica van het geluk.’

Het mooiste wat je kan overkomen is om een ‘wijze leraar’ gehad te hebben.

-------


Een oude leraar
in Heimelijke vreugde II (245):

‘De oude leraar is ooit een jongeman geweest, en er is geen jongeman die zich kan voorstellen wat het betekent een oude man te zijn, laat staan een oude leraar. Hij kan dus een voorlopige beslissing voor de eeuwigheid nemen, want eeuwigheidbeslissingen kun je altijd wijzigen. De jongeman die ik op het oog heb is een vakman. Als hij achttien is, houdt hij van een vak. Een echt vak bedoel ik, natuurkunde, geologie, Italiaans, geschiedenis, Latijn, filosofie.’
[...]
‘Het begint veelbelovend, het vak waaiert open, aan alle kanten horizon. Na enige jaren vernauwt het zich, een trechter, met het slotexamen als klein gaatje. Daarna wacht in veel gevallen het leraarschap. De jongeman, die nog niet weet dat hij op de smalle weg van de oude leraar staat, merkt dat hij van de meter kennis die hij bezit, slechts de eerste centimeter heeft te benutten.’

Snijders vervolgt met: ‘De rest van zijn leven zal hij op die ene centimeter heen en weer gaan, die negenennegentig andere zijn misschien ook wel ergens goed voor geweest, maar voor het onderwijs heeft hij die niet nodig. Dit ogenblik, dit ontdekkingsmoment is erg belangrijk in het leven van de leraar: hij blijkt een circuspaard in een zeer kleine piste.

Binnen het onderwijs zijn er nu drie mogelijkheden.
Hij blijft met dichtgeknepen keel in de rondte lopen, ontwikkelt een kruideniersachtig cynisme en verpest daarmee het leven van zijn leerlingen. [...]
De tweede mogelijkheid is dat hij wel in het circus blijft, maar niet meer optreedt in de piste. Hij wordt conrector, misschien zelfs rector, of onderwijskundig ondersteuner, of babbelaar in commissies en vergaderingen. Mijn leven wordt een web van rechtsposities, geleende standpunten en cijfers achter de komma, o en voorgoed voorbij.

Het derde leraarsleven is het enig interessante. Het is het leven van Meneer E. Meneer E. kwam het lokaal binnen toen ik zestien jaar was. Ik zat in de vierde klas van het Spinoza Lyceum in Amsterdam. Er waren voor de klassieke talen wel vijf of zes leraren, het was een grote school. Zij hoorden bij het meubilair, zij waren er altijd geweest, zij hadden geen geschiedenis, waren niet jong geweest, hadden geen ouders gehad, zij waren de school. Dit was mijn wereld, naast de steen in mijn hoofd was geen plaats voor welke andere gedachte ook. Tot Meneer E. binnenkwam. Hij was oud [...], maar niet zomaar, als een oude man in de straat, hij was
de oude leraar, het prototype. Hij was een geleerde, hij was eenzaam, hij was dichter, hij moraliseerde niet, hij trok de meisjes voor, hij maakte Tacitus-vertalingen die door Querido werden uitgegeven en hij was geen pedagoog. Dat laatste was wat mij betreft het belangrijkste, hij gaf les alsof hij in een café zat. Wij hoefden niet op te letten, we mochten iets anders doen, zachtjes praten met elkaar of een boek lezen. Bij proefwerken lette hij ook niet op. Hij verschool zich niet achter een krant, zoals ostentatief nonchalante leraren wel eens doen, hij zat gewoon te werken en als iemand te luid zijn buurman raadpleegde, zag je wel dat hij geërgerd was, maar niet omdat je oneerlijk was of zoiets, hij wilde eenvoudig niet met zoiets banaals als afkijken geconfronteerd worden. [...] Toen we eens aan hem vroegen waarom hij zo was, zei hij:
- Ach, de rol van de leraar wordt door de pedagogen sterk overschat, het is jullie leven, jullie eindexamen, ik ben maar een hulpmiddel.
Als ik aan de leraar denk, denk ik aan hem. Als er geleden moet worden, moet hij lijden aan het leven, niet aan de school.’

Snijders laat je terug- of vooruitkijken op je loopbaan of die nu kort of lang is. Wat ik van hem leer is dat je als leraar vooral mens blijft (moet blijven). Het is bij hem, wat ik wel eens heb horen noemen,
grace under pressure. Of je nu agent, generaal, onderwijzer of visser bent. Je hebt je waardigheid en je geeft je zoals je bent.


Noten:

(1) Snijders, A.L. (2007):
Heimelijke vreugde I Berichten aan een hoofdredacteur. Amsterdam, Thomas Rap
Snijders, A.L. (2008):
Heimelijke vreugde II Berichten aan een hoofdredacteur. Amsterdam, Thomas Rap
Snijders, A.L. (2012):
Brandnetels & verkeersborden. Enschede, AFDH
Snijders, A.L. (2013):
Wapenbroeders. Enschede, AFDH
(2) Een zin die is opgebouwd uit twee (of meer) tegenstrijdige zinspatronen.
(3) Het verhaal over de Romeinse generaal Fabius die een treffen met zijn leger en dat van Hannibal (247-183 vC) vermeed, waardoor Hannibal zonder strijd geleverd te hebben onverrichter zake weer naar Carthago (Noord-Afrika) moest vertrekken. Fabius had de confrontatie vermeden, maar wel gewonnen en werd daarom Cunctator, ‘lijntrekker’ genoemd.