Over leraren; de compassie van Jan Siebelink


Inleiding

Jan Siebelink (1938) schrijft over leraren
(1) in het voortgezet onderwijs en voor een deel zullen zijn personages berusten op zijn ervaring als leraar Nederlands en Frans. Het zijn en blijven natuurlijk verhalen en geen verhandelingen over het leraarschap.
Siebelink schreef een bestseller met
Knielend op een bed violen (2005; Ako-literatuur prijs; vijftigste druk, 2009, meer dan 700.000 exemplaren). Hierin komt onder andere het streng godsdienstige milieu aan de orde waarin hij opgroeide. Andere bekende en prettig leesbare romans van hem zijn: De herfst zal schitterend zijn, En joeg de vossen door het staande koren, De overkant van de rivier, Vera, Margaretha, Laatste Schooldag (1994).

Wat in zijn verhalen en romans opvalt is zijn compassie met de leraar. Hij schrijft over leraren, die, ondanks zichzelf, verliefd worden op een leerling en daardoor soms dwaze dingen doen, zoals in het verhaal
Fraude waarin we ervaren hoe ver de liefde van een rector kan gaan en in het titelverhaal van Laatste schooldag waarin een biologie leraar zich uitlaat over de ‘veroveringen’, die, met het klimmen der jaren, steeds moeilijker worden.
Er zijn leraren die worstelen met de orde, een leraar die in zijn lokaal wordt opgesloten, leraren die zich niet (meer) thuis voelen op hun school, een vernederde leraar
(2), een leraar die in vertrouwen een mededeling doet aan een collega en daardoor het labiele sociale evenwicht in de school verstoort en natuurlijk schrijft Siebelink over de rimram van de sociale gesprekken, het beoordelen, de conflicten tussen schoolleiding en een leraar, functieprofielen, fusie besprekingen en het streven van de school om een kwaliteitsschool te worden.
Alle verhalen in
Laatste schooldag spelen zich af op een school voor voortgezet onderwijs, een college, in E., maar dat is eigenlijk van geen belang. De locatie is een technische zaak. Zouden de gebeurtenissen, zoals door Jan Siebelink beschreven, zich op vele scholen hebben kunnen afspelen? Misschien wordt ons wel een spiegel met mogelijkheden voorgehouden.
Je kunt je bij bijna elk verhaal afvragen of er geen maatregelen genomen hadden kunnen worden om mensen te behoeden voor zo'n afgang zoals bij Bobby Kolvoort, leraar Stellingwerf, leraar Bosman en Henk Resink, om er enkele te noemen.


Leraren die het niet meer aankunnen

Wat gebeurt er als je als leraar op van de zenuwen bent en toch wil lesgeven?
‘Maar terwijl zijn collega's zich druk maken over al die veranderingen in het onderwijs, houdt Bobby de klok van de docentenkamer in de gaten en een paar minuten vóór de bel zal gaan, beginnen zijn handen te trillen, speciaal zijn linker. Bobby zorgt er dan ook voor ruim op tijd zijn koffie op te hebben. Hij kucht, kucht weer. Dat kleine hoestje moet zijn angst camoufleren. De bel gaat en op dat moment, terwijl zijn collega's om hem heen overeind komen en elkaar lachend aanmoedigen met de aloude opmerking uit de docentenkamer:
- We mogen weer, verliezen Bobby's ogen alle uitdrukking. Bobby, vijf minuten voor aanvang van de lessen sluit zich zo volledig mogelijk af. Het lijkt of hij zich concentreert. Hij is op de vlucht.’ (
De laatste schooldag p.9)
‘Hij bukt zich om zijn tas te pakken en op dat moment trekt zijn wang samen, meestal zijn rechter, en één oog sluit zich. (...) In de hal waar alle gangen op uitkomen, passeren leerlingen en docenten. Men schenkt nauwelijks aandacht aan hem. Bobby heeft voor de school afgedaan.’ (o.c. p.9)
Hij is een leraar zonder orde (geworden) omdat hij het lesgeven eigenlijk niet (meer) aankan:
‘Mijn collega heeft alle greep op de klassen verloren. De rector heeft niet lang geleden een gesprek met hem gehad. Hij heeft hem aangeraden zich te laten afkeuren. Bobby zou kunnen zeggen dat hij altijd last van hoofdpijn heeft en daardoor veel lessen moet verzuimen. Na het gesprek kwam hij direct naar mij toe. Hij zei dat hij nooit hoofdpijn heeft en niet meer verzuimt dan de gemiddelde leraar. Nu is de rector van plan een procedure op gang te brengen die zijn ongeschiktheid voor het onderwijs moet aantonen. Hij is misschien nooit een modelleraar geweest. Hij kon de klassen alleen onder de duim houden door eindeloze dictaten en veel schriftelijk overhoren. Dat hield in dat hij altijd zat te corrigeren.’ (o.c. p.11)
‘Hoe erg het in zijn klassen was, begreep ik pas dit jaar, toen mijn dochter les van hem kreeg in de brugklas. Regelmatig, maar op de meest onverwachte momenten, werd zijn les onderbroken door een soort melodietjes, dat door de klas met gesloten mond gezongen werd, dat langzaam aanzwol, dat overging in woorden ...stik, vuilak...stik...En het gebeurde in alle klassen, als of er afspraken waren gemaakt, en het werd nog gesist als hij zijn lokaal al uit was, in de pergola, of buiten, op het grote plein voor de school, als hij zich niet haastig uit de voeten maakte. (...) Als zo'n leraar de deur van zijn klas achter zich dichttrekt, is hij met zijn beulen alleen.’ (o.c. p.12)

Wie kiest zo'n baan? Wie blijft in zo'n baan? Het is misschien de tragiek van het vak dat een leraar ouder wordt en de leerlingen jong blijven. Elke nieuwe lichting leerlingen is net iets anders als de vorige.

Dat blijkt o.a. uit het verhaal
De ochtend van Waterloo (in: Laatste schooldag) waarin drie personen optreden. Een oudere leraar geschiedenis, Henk, een jongere pas benoemde leraar, Peter, en de ongehuwde conrectrix, Jenny. In dit verhaal, evenals in het vorige, spelen passie en politiek een belangrijke rol, namelijk hartstocht, het vak niet meer aankunnen en policy van de schoolleiding. Dit keer komt de passie van de rectrix die valt voor de jonge leraar. Zij vraagt hem te helpen bij het opruimen van haar kamer. Hij wordt door haar voor zijn oudere collega gewaarschuwd, die kennelijk op school heeft afgedaan en op een vreselijke manier afgaat. Ook in dit verhaal een niet te kanaliseren woede door een bijna niet nader te bepalen oorzaak. Peter zou het bestuur wel een klap willen verkopen maar ziet in dat dit zinloos is. Een zelfde soort onmacht zien we in andere verhalen van Jan Siebelink.

‘Om van onderwerp te veranderen vraagt Peter [Henk] naar zijn werk op school, naar zijn vak. Dat wordt blijkbaar weinig gedaan, want hij lijkt geroerd en begint enthousiast over zijn vak te praten, doet een ongemeen felle aanval op de onderwijspolitiek die het vak geschiedenis steeds meer wil terugdringen, juist in deze tijd van vluchtige informatie.
- Net nog, zegt Henk, had ik een moeilijke klas, een uur lang heb ik ze over de grote Napoleon verteld, je kon een speld horen vallen, ik had ze desnoods op hun kop kunnen laten staan, werkelijk, Peter, ik had ze ... -- en nu buigt hij zich naar hem toe en zegt terwijl zijn pezige hals vlak bij Peter is
- Peter, als ik wil ... geef ik ze les met mijn pik! (
De ochtend van Waterloo, p.21)

Niets in een school passeert ongemerkt. Peter wordt bij de rectrix geroepen. ‘Zij verwacht hem na zijn laatste les, die om drie uur eindigt, op haar kamer. Het hart klopt hem in de keel. Zal hem nu al worden meegedeeld dat hij ongeschikt is voor dit beroep? Hij stelt zich het koele, voorname gezicht van Jenny Groen voor, de bleke teint, de kleine, maar krachtige neus, het rechte voorhoofd, die licht spottende lippen, die strakke, bijna transparante huid onder haar uiterst beweeglijke ogen.' (p.21) ‘Ze lijkt Peter nogal gesloten. (...) Ze heeft een manier van lachen die nogal donker klinkt. (...) De conrectrix roept hem binnen. Haar stem klinkt afgemeten, ze gaat hem zijn ontslag aankondigen, na nog geen week lesgeven. Hij volgt haar. (...)
- En hoe gaat het?
Ja, hoe gaat het. Peter is verrast door haar zachte welluidende stem. Gek, dat iemand zulke verschillende stemmen kan hebben. Hij zegt dat hij het werk moeilijk vindt, maar dat hij al een collega heeft gevonden bij wie hij altijd terecht kan. (...)
- Van Henk Resink kun je niets leren. (...)
- Ik dacht ...
- Wat dacht je?
- Dat hij een voorbeeldig docent was ...
- Ik raad je aan niet zo veel met hem op te trekken. Daar acht ik je te goed voor...
Haar lippen gaan van elkaar en hij ziet haar gebit, de zeer witte tanden die niet recht in het vlees steken, maar heel opvallend naar binnen zijn gebogen. Ze ademt snel, haar borsten bewegen onder haar rode trui. (...) Ze doet een stap in zijn richting, herhaalt:
- Jij bent daar te goed voor.
Hij schrikt, denkt dat ze haar hand naar hem uitstrekt, maar ze voelt even aan de vochtige ruit. Dan gaat de telefoon. Ze knikt. Hij mag gaan.’ (o.c. p.23)

Het gaat ondertussen met geschiedenisleraar Henk niet goed:
‘Het is een dag later. Voor Henks lokaal is rumoer. Leerlingen in de gang schreeuwen. Peter heeft Henk niets gezegd over zijn opruimingswerkzaamheden bij Jenny. Henk heeft hem wel bij Jenny naar binnen zien gaan, gistermiddag.
Peter loopt zo flink mogelijk op de leerlingen af, baant zich een weg naar de deur van Henks lokaal, maar durft eigenlijk niet naar binnen.
Het lokaal blijkt op slot. Door het raam ziet hij zijn collega zitten, onbeweeglijk voor zich uit starend. Het lokaal is leeg op twee leerlingen na; de andere hebben hun leraar opgesloten.
Autoritair gebiedt Peter de deur snel open te maken, is verbaasd als hij direct wordt gehoorzaamd. Hij loopt over het podium naar Henk toe en ziet dat op het bord een grote sticker is geplakt met de woorden:
Fuck the teacher’ (o.c. p.26)
Henk Resink is van al zijn lessen ontheven. In hun mildheid hadden ze hem de keus gelaten: zich vrijwillig ziek melden of onmiddellijke schorsing wegens onvermogen. Hij had voor het eerste gekozen.
Peter wil hem helpen, maar hoe? Zelfs als hij volledig macht over Jenny had gehad, zou hij haar niet hebben kunnen dwingen het besluit terug te draaien. Het is een besluit van het Bestuur. Hij zou de dames en heren graag een enorme vuistslag verkopen, maar waartoe zou dat dienen? Hij zou zich slechts belachelijk maken. Op de vuist gaan strookt bovendien niet met zijn karakter. Wel is hij er nu nog zekerder van dat hij zeer gesteld is op Henk Resink, meer dan op wie ook. Dat maakt hem gelukkig, en een beetje opgewonden.’ (o.c. p.28)
Henk slaat de hand aan zichzelf.

De sociale druk op de leraar is natuurlijk groot. Elke dag wordt hij waargenomen door zijn leerlingen en zijn collega's. Elke dag worden er of kunnen er verhalen over hem verteld worden die al dan niet stroken met de werkelijkheid zoals hij die als leraar zelf ziet. Tegenwoordig spreken we graag over leergemeenschappen, dat betekent op een school voor elkaar verantwoordelijkheid dragen. Wat in dit verhaal gebeurt is natuurlijk verschrikkelijk. Maar ik kan niet anders dan uit eigen ervaring zeggen dan dat het gebeurt, namelijk dat men (in dit geval universitaire leraren) het niet meer ziet zitten en voor een uiterste consequentie kiest.


Niet meer kunnen en ontregeld worden

In twee verhalen uit
Laatste schooldag verschijnen leraren die hun vak in feite niet, niet meer, of slechts met grote moeite aankunnen. In Een evenwichtig bestaan heeft een schrijver voor een low profile bestaan gekozen als leraar Frans, hij, Ernst Wille, wordt ontregeld door conrector Minkman.
‘ - Misschien is toch goed dat je ...je komt nogal eens ter sprake, op verjaardagen, op feestjes, het beeld dat van jou wordt gegeven is altijd negatief. Dat weet je toch? (...)
- Nee, dat wist ik niet.
- Het leek me goed je dat te zeggen. Ik vind dat je moet weten hoe er over je wordt gedacht.
Het bleef heel lang stil. Toen klonk Willes stem:
- En dat zeg je zomaar. Ik wist niet dat er uitsluitend negatief over mij werd gesproken. Dat verbaast me wel. (...)
- Dat verbaast me zeer, herhaalde hij, en dat valt me tegen. Wie heeft betere examenresultaten, wie helpt leerlingen die au pair willen gaan werken aan adressen, waarom wordt hier op school zoveel Frans gekozen... Dit beeld van mij heeft niets met de werkelijkheid te maken... Maar nu ik het allemaal zo hoor... (zijn stem werd dreigend) wil ik dat alle opmerkingen in het cabaret over mij worden geschrapt.’ (p.44)
Dit conflict loopt geheel uit de hand. Zoals ook in enkele andere verhalen eindigt het met geweld.
‘ - Je denkt toch zeker niet dat ik met jou in die stupide show wil staan? De stem van de schrijver was heel kalm. Minkman riep daarop tamelijk luid, dat hij hem dan als
mens volstrekt waardeloos vond. Wille greep hem bij zijn schouder. De conrector riep, nog luider, dat hij hem ook al schrijver niets vond en dat hij op de hele school nog nooit iemand had aangetroffen die wat in zijn boeken zag... Willes gezicht kreeg een gespannen uitdrukking, alsof hij luisterde naar een verre echo. Zijn kin kwam omhoog, zijn wangen trokken samen. Toen zei hij op bijna pompeuze toon:
- Dat kun je niet zomaar zeggen. Nee, dat kun je je niet veroorloven.
Hij had die woorden nog niet uitgesproken of hij trok hem mee naar het lege muurtje waarop de rector zat. Wille zei dat de rector onmiddellijk moest ingrijpen, dat er anders dingen zouden gebeuren... Hij sprak heel nadrukkelijk en snel (...) Maar toen hij begreep dat het menens was, en opstond, was het al te laat. Wille had die lastpost van een Minkman met een flinke zet van zich afgeduwd. Hij had er niet eens zijn volle kracht achter gezet. Maar de conrector struikelde en viel, een zielige grimas op zijn gezicht. (p.50) (...) De volgende dag hoorde hij dat Minkman in het ziekenhuis was opgenomen. (...) (p.51).’

Het verhaal
Ziekteverlof wordt ingeleid als een conciërge in Intercom opmerkt:
‘ - Die gaat al koffie halen, zei Teubner, die even aan Peters mouw zat. Intussen zit zijn klas alleen en breekt de tent af. En wie kunnen de stukken bij elkaar vegen? De dames en heren docenten komen een paar uur op school en gaan weer naar huis, voor een salaris dat vijf keer zo hoog is als het onze. Waarom worden wij nauwelijks beter betaald dan de schoonmakers?’ (p.144) Het gaat met conciërge Bennie Peters niet goed; zijn nieuwe collega Teubner overheerst hem en Peters vergrijpt zich aan het kasgeld van de school.
Een voorbeeld hoe zeer mensen in het onderwijs geïsoleerd kunnen zijn en op zichzelf aangewezen.


Hoe krijg je een leraar weg?

In
Ziekteverlof wordt een subtiel spel gespeeld om een leraar te lozen. Het wordt niet zo genoemd, maar je voelt de dreiging. Heeft leraar Stellingwerf dit door? Maar bij wie kan hij terecht. Hij heeft, net als conciërge Bennie Peters, thuis alleen een hond. Honden luisteren goed en het zijn fantastische vrienden, maar ...

De rector maakt een aanmerking.
‘Vijf minuten voor het einde van de les was de conrector binnengekomen en had verbaasd gekeken.
- Waar is uw klas, meneer Stellingwerf?
- Ze hadden een proefwerk. Wie klaar was, mocht zijn werk inleveren en weggaan. Dat is rustiger voor de andere leerlingen.
- Maar tegen de regels die hier op school gelden! En onrustig voor leerlingen van andere klassen...
- Ik doe dit wel meer... Het is bovendien het laatste uur van de dag. Ze storen niemand. Ik ben vaak de enige die dit uur nog les heeft in deze afgelegen gang. Mijn leerlingen storen dus niemand.
- Als alle docenten zo'n gedrag gaan vertonen, wordt het een chaos ...
Stellingwerf had gezwegen, had geen zin meer gehad om de veel jongere conrector te overtuigen. Die was weggegaan met de woorden:
- Ik wil in ieder geval niet dat het weer voorkomt. Regels zijn regels.
Bij de deur zei hij nog:
- Ik ben blij dat ik het gezegd heb. Ik had het wel een tijdje voor me kunnen houden, maar dan was mijn ergernis steeds groter geworden, ja...?’ (p.152)
Dit was de eerste stap. Leraar Stellingwerf is op zijn nummer gezet.

Er vind een sociaal gesprek plaats.
‘Het verslag van het sociale gesprek vond hij enkele dagen later in zijn ruif:
- De heer Stellingwerf staat positief tegenover zijn werk. De school blijft hem boeien. Hij gelooft wel dat de sfeer sinds de verschillende fusies veranderd is. Er zijn geen conflicten tussen de heer Stellingwerf en collega's. De heer Stellingwerf heeft geen andere ambities binnen de school dan lesgeven. Zaken als leerlingenbegeleiding en werkweken trekken hem niet. Hij maakt zich wel zorgen over de gevolgen van de fusies. De verschillende scholen passen niet bij elkaar betreffende cultuur en sfeer. Op de vraag waarom de heer Stellingwerf tijdens de pauzes in zijn klas blijft en op die wijze niet bepaald de integratie van hemzelf met alle nieuwe collega's bevordert, bleef hij eerst het antwoord schuldig. Na enig aandringen wilde hij wel toegeven tegen de fusies te zijn. Men had het oude categoriale gymnasium, dat al een halve eeuw bestond en nog vitaal was, ongemoeid moeten laten. Op de vraag tenslotte of hij dit soort gesprekken als nuttig ervoer, antwoordde hij ontkennend. PS. Na lezing en instemming met de inhoud kan het verslag in de staf besproken worden.’ (p.153)

Stellingwerf wordt opnieuw aangesproken door de conrector.
‘- Nu u toch op mijn kamer bent, zei de jonge conrector. Van enkele ouders zijn klachten binnengekomen bij het Curatorium. Het is doorgespeeld naar de rector. Hij vroeg mij u daarover aan te schieten. U zou in een derde klas weleens een minuutje te laat beginnen of te vroeg ophouden. Met name in mavo-3a zou u zich wel eens ongeïnteresseerd betonen tegenover uw leerlingen.
- Ik ben een keer te vroeg opgehouden. Ik weet nog op welke dag het was. De klas had vanwege het slechte weer les in het gymlokaal van de dependance en op verzoek van de gymleraar heb ik ze iets eerder laten gaan.
- Van het verzoek van de gymleraar is mij niets bekend, zei de jonge conrector die Minkman heette.
- Wat dat tweede betreft, ik kan eerder stellen dat die leerlingen zich ongeïnteresseerd betonen.’ (p.155)

Dit gesprek blijkt te zijn vastgelegd. Stellingwerf krijgt een volgende brief:
‘Op dinsdag 13 februari heb ik een gesprek met u mogen voeren over het feit dat de curatoren een klacht over u hadden betreffende uw optreden in de klassen. U zou weleens te laat beginnen of te vroeg eindigen en u zou u met name in mavo-3a weleens ongeïnteresseerd betonen tegenover uw leerlingen.
U heeft mij verzekerd dat u zeer geïnteresseerd bent in het wel en wee van uw leerlingen en dat met name in mavo-3a de situatie na enkele weken van onaangenaamheden aanzienlijk is opgeklaard. U geeft er weer met plezier les. Deze klas heeft u op vrijdag een minuut eerder laten gaan in verband met de gymles. Verder komt het niet voor dat u uw klas alleen laat.
U bent zich er wel van bewust dat er vaker is geklaagd over uw korte absenties in uw klassen, in verband met koffie halen, maar u streeft ernaar aan deze klachten alle grond te ontnemen.
Ik heb u gezegd dat ik persoonlijk van uw grote inzet overtuigd ben en dat ik er graag met u naar wil streven aan boze geruchten rond uw persoon een eind te maken.
Het gesprek vond plaats in de grootst mogelijke harmonie. Minkman, conrector.’ (p.156)

Een paar dagen later krijgt hij weer een brief.
‘U hebt u niet opgegeven voor de cursus
huiswerkdidactiek. Van de zijde van de collega's is voor deze problematiek een forse belangstelling. Er worden voorbeeldlessen gegeven. Hoe kinderen leren te schematiseren, te structureren, zichzelf te toetsen, zichzelf strategieën voor probleemoplossingen toe te dienen. De staf heeft niet de indruk dat u in uw lessen de leerlingen voldoende aanwijzingen geeft wat dit betreft.’ (p.156)

Leraar Stellingwerf is steeds kwaaier geworden, maar weet zich met zijn emoties geen raad.
Hij moet ook nog een
functieprofiel schrijven:
‘De conrector had op het raam van zijn lokaal geklopt en was direct daarna binnengekomen.
- Zou u deze lijst zo spoedig mogelijk willen invullen en in mijn ruif doen? Het gaat over uw functieprofiel. Ik wil in het bijzonder de aangekruiste vragen beantwoord zien. Bevoegdheden. Ervaring, leeftijd, specifieke vaardigheden, persoonskenmerken, fysieke conditie. Uw beschrijving moet zo exact mogelijk zijn.' (p.157)
En tenslotte vond hij weer een brief:
Daarin stond dat de staf koos voor een
kwaliteitsschool. Hieronder werd verstaan een school waarbij het onderwijs leerlinggericht is en moet leiden tot een optimale ontwikkeling van de leerlingen tot mondige mensen. Daarvoor was het noodzakelijk dat het leerlingenaantal en tevens het onderwijsaanbod omhoog gingen. De staf nodigt u dan ook uit voor een bespreking van een nieuw fusiehaalbaarheidsproject.’ (p.158)

Het komt tot een gewelddadige uitbarsting. Leraar Stellingwerf slaat een fietser in elkaar als deze hem ervan beticht dat hij zijn hond in het bos zou willen achterlaten.

En er zijn nog meer tragische figuren.
Leraar Bosman, mavo-docent, werkt door een fusie op de school waar zijn zoon geslaagd is voor het Atheneum. Hij moet zich door een groot probleem heen worstelen omdat hij opkijkt tegen de universitair geschoolde collega's; weliswaar heeft hij 6 bevoegdheden, maar allemaal op het laagste niveau.
‘Zo werd hij toch, met een omweg waarvoor hij niet zelf gekozen had, leraar op een middelbare school. Op de school waar zijn zoon leerling was. Had dat hem onzeker gemaakt? Zag hij te veel op tegen docenten ie universitair onderwijs hadden genoten? Speelde ook mee dat juist in die overgang naar de andere school Els was overleden? Op de eerste dag had hij het al gevoeld. Zijn toon voor de klas was verkeerd geweest. Afstandelijk en te gehaast. Geprikkeld. Hij had zichzelf horen spreken. Hij had strafwerk gegeven, had leerlingen de klas uitgestuurd. De verkeerde. Er waren conflicten gekomen. Hij die nooit conflicten had gekend. Niet wist wat ordeproblemen waren. Hij was in heel korte tijd, zonder dat in het begin volledig door te hebben een leraar-zonder-orde geworden. Wat tot nu toe vanzelfsprekend was geweest, moest hij nu veroveren. (...) Hij reageerde eerst heel agressief, daarna gelaten. Werden er nu natte propjes tegen het plafond gegooid of vliegtuigen van papier tegen het bord, hij reageerde niet en zei tegen zichzelf:
- Dat gaat mij niet aan. Ik ben hier niet.
In die tijd was hij bang geworden. Voor de klassen, voor zijn collega's, en voor Rolf. Zijn zoon moest de verhalen horen die over zijn vader de ronde deden. Rolf zou zijn vader als een loser gaan beschouwen. Maar zijn zoon had er nooit een toespeling op gemaakt.’ (
Het onbereikbare Kanaän, uit Laatste schooldag, p.76)


Vernedering

‘Vogelnek …’. Het woord sloeg door de lange gang. Hij kromp ineen en wankelde. Een moment sloot hij zijn ogen. Zijn klas lag helemaal aan het eind. De deur stond wagenwijd open. Hard gelach drong tot hem door. Hij kreeg een bijna onoverkomelijke afkeer van de school. Zijn collega's gaven als les. Ze hadden het colbertjasje over hun stoel gehangen. De warmte van de vorige dag hing er nog. Het was geen reden je jas uit te doen. Het zou in zijn hoofd niet opkomen.
Hij kwam nooit te laat. Hij verhaastte zijn pas. Altijd was hij als eerste op school. Nog eerder dan de beide conciërges van de grote scholengemeenschap voor Havo/Atheneum waar hij les gaf. Hij voelde zich zó moe, en zó bang dat hij bijna onmiddellijk weer langzamer ging lopen en nauwelijks vooruitkwam.
Twee M.O.-A akten bezat hij. Engels en Duits. Het was zijn trots. Toch speet het hem dat hij zich niet op één taal geworpen had. Het had hem meer kennis, aanzien en prestige gegeven. Hij had er zo'n behoefte aan. Hoe meer hij voelde dat ze hem ontbraken, hoe sterker werd zijn verlangen ernaar. Ziek van verlangen was hij soms. Golven van misselijkheid kropen dan in hem omhoog.
Het moment dat hij helemaal alleen in school was, niet thuis en nog niet echt op school, die tien minuten in het stille gebouw, had hij vandaag gemist. Hij wilde het zichzelf verwijten, maar kon geen redenen bedenken. Elke dag keek hij uit naar dit ogenblik. Zijn blik was dan minder vermoeid, minder angstig. Natuurlijk de angst bleef altijd. Straks kwam de klas met haar onverschilligheid en onvoorziene reacties. Zij vroeg de uiterste takt. Maar door zo vroeg te komen, nam hij haar al direct verscheidene wapens uit handen. Zijn boeken lagen reeds open. Het klasseboek was geparafeerd. Hij kon zijn ogen op de klas gericht houden. Als hij ze direct in de gang hoorde zou hij zich onmiddellijk in de deuropening gaan posteren. Zo verhinderde hij een massale entree en hield tegelijk de gang in de gaten. Altijd waren er leerlingen die in de brede vensterbanken gingen zitten. Meelopers voegden er zich bij en de contouren van een massieve samenscholing werden zichtbaar. In deze tijd van matte ongeïnteresseerdheid was het zaak dadelijk op te treden. Je moest laten voelen dat je er was. Hij greep dan ook onmiddellijk in als zich een kleine groep begon te vormen. In zijn ogen kwam een scherpe blik. Hij strekte de lange bloedeloze wijsvinger en met vertrokken mond riep hij: ‘Hé, hé, hé, vlerk.’ Altijd in het enkelvoud. Hij sprak ze persoonlijk aan. Heel langzaam kwamen ze dan op hem toelopen, schoven zonder iets te zeggen langs hem heen. Lange pukkelige jongens; uitgegroeide meiden. Een hoofd groter. Ze negeerden hm totaal. Zaten ze eenmaal, dan was al veel gewonnen. Soms glimlachte hij als hij boven ze uittroonde op zijn lage estrade van gebeitste planken. Hadden de grootste leiders in de historie hun volk niet toegesproken vanaf de nederigste verhogingen!
Macht bezat hij. In kennis was hij superieur. Ze waren van hem afhankelijk. Hij kon ze maken en breken. Dat een aantal weigerde de boeken uit hun tas te halen, was een uiting van de tijdgeest, begreep hij langzamerhand. Hoewel hij zich wel een afvroeg of er nog wel sprake was van een geest van de tijd. Er was niets. Waar was dat aroma van de heroïek dat vroeger de tijden geur verleende?
Hij, Dunnewind, had zo zijn twijfels over de toekomst van de cultuur. Ze zouden het merken als ze tentamen kregen. Hij zou geen medelijden kennen, medelijden, mijn God, in deze tijd van slapte …
(Sir,
Hollands Maandblad, 1976)


Passie verbindt en verblindt

De tragiek van de leraar in het titelverhaal
Laatste schooldag komt ook voort uit zijn wil, of liever zijn obsessie, om leerlingen te veroveren.
‘Bobby Kolvoort heeft zich tegenover mij verschillende keren over zijn veroveringen uitgelaten. Maar ik wist ook van hem dat ze de laatste jaren nauwelijks meer voorkwamen. Onlangs nog, toen ik hem bezig zag Mark Lukkien uit zes atheneum extra les te geven, kwam hij gehaast, te gehaast, naar me toe:
- Nee, het is op mijn leeftijd ook niet gemakkelijk meer om iemand te veroveren, maar het is wel het enige dat telt.’ (o.c. p.7)

De diploma's zijn uitgereikt en Bobby staat te wachten op zijn pupil.
‘Dan komt er beweging in de mensen. Voetje voor voetje gaat men in de richting van de leerling-kantine, waar iets zal worden geschonken. Mark passeert zijn biologiedocent op een meter, zijn vriendin nog steeds om zijn hals. Bobby wil hem aanraken, maar houdt zich, gelukkig, bijtijds in. Zijn mond trekt. Zegt hij iets? Roept hij zacht Marks naam. zonder dat er geluid uit z'n mond komt?
Hij wendt zich af. Maar om zich een houding te geven tuurt hij, met de hand boven zijn ogen, in het schelle zonlicht van de pergola. Misschien ontwaart hij iets, want om zijn lippen verschijnt een flauwe glimlach. Dan begint de arm die hij geheven houdt, te schokken. Daarna ook zijn hand die nog steeds dienst doet als zonneklep. Hij trekt één wang omhoog. Ik geloof dat hij huilt. Bobby, mijn collega, staat daar zo verloren, terwijl de anderen in een boog om hem heen lopen.’ (o.c. p.18)
Die passie, je kunt het ook liefde noemen, het is waarschijnlijk toch iets dat je overkomt, dat plaats vindt ondanks jezelf. De vraag is in hoeverre je er slachtoffer van bent.

In
Fraude (in Laatste schooldag) gaat die passie heel ver. Misschien verklaarbaar, maar het kan niet door de beugel. Hoe raakt je zo verstrikt in je gevoelens? Een rector, getrouwd geweest, woont weer bij zijn moeder, wordt hevig verliefd op een leerlinge, die hij bijles Frans geeft.
‘Hij deed de deur van de kluis open en haalde er een bruine envelop met opgaven uit: Las: ‘Examen eerste tijdvak, vwo Frans, 1986. Dinsdag 22 april, 1400-16.30 uur.' Schakelde het rode licht boven zijn deur in. Voor alle zekerheid deed hij ook zijn deur op slot. Met een scherp mesje sneed hij het verzegelde pak open, haalde er een opgave uit. Het kostte de rector -- die veel Frans las -- nauwelijks een uur om de vijftig items te maken. Hij schreef de antwoorden op een blocnote velletje. De opgavevellen met de multiple-choice-teksten deed hij terug in de envelop, die hij zo zorgvuldig mogelijk weer dichtplakte en in de kluis legde op de stapel andere enveloppen. Morgen begonnen in het hele land de centraal-schriftelijke examens.’ (p.161)
‘Het was tien voor twee toen de rector met de opgaven Frans naar de aula liep, waar het examen werd afgenomen. In aanwezigheid van de kandidaten en de twee docenten die moesten surveilleren, maakte hij de envelop open. Men deelde de opgaven uit, de surveillanten namen plaats op strategische punten in de zaal. De rector liep tussen de tafeltjes door, knikte bemoedigend naar iemand. Bij Yvonnes tafeltje bleef hij staan. Zij keek niet op. Hij boog, schoof snel het velletjes met de antwoorden onder haar opgaven, draaide zich om en verliet de aula. Weer op zijn kamer deed hij zijn deur op slot. Het rode licht boven zijn deur brandde nog. Hij stak de foto van Yvonne bij zich, sluit bureau en kluis, wachtte, staande achter zijn bureau ...’ (p.163)
Hoe loopt dit af? Dit kan niet goed gaan.

In
Museumplein heeft tekenleraar Sander een onverwachte ontmoeting.
‘Sander begon de brede rijstrook die hen scheidde over te lopen maar bleef midden op de weg staan... De rector liep hand in hand met een jonge vrouw. Die jonge vrouw, zag hij nu, was Dorien Kraats. Sander dook weg achter een bestelbusje dat passeerde, rende even mee, bleef pas onder de platanen op het gazon staan. Onder geen beding wilde hij dat ze hem zagen. Wat hadden ze tegen elkaar moeten zeggen?
De ontmoeting had hem een beetje in de war gebracht. Hij was jaloers, want voor Dorien Kraats voelde hij niets. Hij was wel teleurgesteld in de schoolleider, die getrouwd was met een mooie, elegante vrouw.’ (p.58)
Sander vertelt een collega in vertrouwen over deze ontmoeting en in de kortste keren is de hele school op de hoogte. Sander wordt gezien als de aanstichter van wanorde.
‘De rector vroeg of Sander even met hem meeliep. (...)
- Ik mag je graag, zei de rector, dat heb ik je duidelijk genoeg laten merken. Daarom heb ik je ook in de loop van het schooljaar enige malen nadrukkelijk gevraagd hoe het ging.
Goed gaan betekent niet alleen: goed lesgeven, orde hebben, voldoende s.o.'s en proefwerken geven, al dat soort vulgaire zaken, maar het betekent in deze gemeenschap: Niet te voyant zijn. Je plaats weten. Niet de bascule laten doorslaan. Anders gezegd: jij hebt te weinig eerbied voor het evenwicht, jij bent in onze gemeenschap nog niet een echte gevoelsgenoot, om het maar eens op z'n Couperiaans te zeggen. Het was toch wel heel typerend voor jou dat je een verhaal als dat van het Museumplein zo achteloos aan de gemeenschap doorgaf! (...) De rector onderbrak zijn gedachte:
- Ik denk dat er volgend jaar voor jou voldoende uren zijn. Ik zou graag zien dat je bleef. En eindigde:
- Mijn vrouw wacht met het eten.’ (p.69)

De derde vorm van ‘passiespel' is al even aangetipt. In
De ochtend van Waterloo kwamen we Peter al tegen die door conrectrix Jenny, werd gevraagd of hij haar kon helpen.
‘Jenny laat haar blik over hem gaan. Peter staat midden in het vertrek, voelt zich onhandig onder die blik. Dan schudt ze haar hoofd als om een hinderlijke gedachte te verjagen en wijst op een van de open kasten, die vol dossiers, stapels losse papieren en mappen liggen.
- Die vreselijke rommel, zegt ze, zou jij me niet een keer willen helpen dat allemaal te sorteren?
- O ja hoor, antwoordt hij bereidwillig. Haar vraag komt als een smoesje over. Mogelijk wil ze de pil van een ontslag op termijn vergulden. (...)
Peter begeeft zich naar een van de grote legkasten. Zij ook. Hij staat iets gebogen voor de kast en houdt haar in de gaten. Zij staat achter hem, iets naar links. Ze legt haar rechterhand op zijn schouder, de vingers gespreid, zo ver mogelijk. (...) Langzaam keert hij zich naar haar toe. Voorzichtig maakt hij één voor één haar vingers los. Zij verwijdert zich van hem, gaat met vuurrode wangen aan haar bureau zitten, glimlacht met gesloten mond haar hem, mompelt:
- Ik begrijp je zo goed ... (p.25)

‘Een week later sorteert hij weer paperassen op Jenny' s kamer. (...) Hij merkt dat het rode licht boven de deur is ingeschakeld. Ze kijken elkaar recht in de ogen. Hij wendt zijn hoofd af om weer aan het werkt te gaan. Weer beveelt ze:
- Ik wil je ogen zien.
Hij gehoorzaamt, hoort haar snel ademen, speeksel doorslikken, wendt zich dan weer af, doet of hij met zijn werk verder wil gaan.
Zij beweegt slechts haar onderarm, pakt zijn pols, trekt hem naar zich toe. (...)
Nog steeds houdt ze zijn pols omklemd, trekt hem dichter naar zich toe, probeert hem te kussen, maar hij knijpt zijn lippen op elkaar. Boos duwt ze zijn gezicht weg. De telefoon gaat. Voetstappen komen op de deur af.’ (p.29)

Jenny krijgt er geen genoeg van, zo blijkt. Weer wordt Peter gevraagd om te komen helpen.
‘Alleen de bureaulamp brandt. Zacht oranje licht dat de omtrekken onscherp maakt. Nog voelt hij zich onhandig, heeft de indruk te dansen tegen de maat in, laat zich dan wiegen op de cadans van haar woorden. Hij denkt: Waarom zeg ik niet gewoon nee? Ik moet leren om iemand van me af te houden zonder die ander te vernederen. Een kus is voor hem tot nu toe de intiemste van alle strelingen geweest. Hij heeft nog nooit met iemand geslagen en er tot nu toe ook geen behoefte aan gehad. Misschien heeft hij die gevoelens niet of zijn ze bij hem minder sterk ontwikkeld.
Jenny' s ogen staat wijd open. (...) fluistert verwarrende woorden:
- O, god ...wat voel ik met goed bij jou ...’ (p.32)


Machtspolitiek

Leiding geven. Het gaat niet vanzelf. In de verhalen van Jan Siebelink komen we dit in verschillende vormen tegen. Een school is geen bedrijf, maar heeft er niettemin kenmerken van. Hoe leiding te geven aan een verscheidenheid van individualisten.

Coen den Duin, docent en medewerker aan een studiecentrum heeft een goede voordracht gehouden. Hij wil niet napraten. Gaat weg en herinnert zich hoe hij als leraar grote verwachtingen had. ‘Zelfverzekerd was hij die eerste dag op school gekomen, een mavo. (...) Hij hoopte op een bijzondere tijd, had grootse verwachtingen, al kon hij die niet nader definiëren. Maar er gebeurde niets. Liever gezegd, er gebeurden slechts vervelende dingen. Collega's liepen tijdens de les langs zijn klas, luisterend of hij wel orde had, of kwamen bij rumoer onverwacht binnen. Hij voelde zich onzeker worden, de vanzelfsprekende orde van het begin verdween als sneeuw voor de zon.
Te laat begreep hij dat de school van hem die zo spontane verwantschap, die zo sektarische intimiteit en familiariteit onder collega's verwachtte. Zelfs als hij dat eerder had begrepen, had hij daar niet aan kunnen voldoen. Op vergaderingen werd hem in alle toonaarden voor de voeten geworpen dat hij zich vanaf de eerste dag van hen verwijderd had, dat hij zich van alles afzijdig hield. ...’ (...)
Coen (...) was na enige weken alle belangstelling voor collega's, leerlingen en school kwijtgeraakt, hulde zich in superieur zwijgen, verborg zo angst en vernedering. Die houding bracht een curieuze wending teweeg bij leerlingen en leraren. De eersten werden als vanzelf stil en de laatsten zochten aarzelend toenadering, die hij afwees. Nee, hij wilde bij niemand op bezoek.’ (
Afscheidsdiner, p.171)

Ook hier een woest einde:
‘Coen dacht: Ze kunnen allemaal doodvallen. Er lagen snierende woorden op zijn lippen. Wat wilde hij hersenloze stomkoppen graag verpletteren met zijn verachting; zijn afschuw van deze gemeenschap tilde samengebalde woede in hem omhoog, die een uitweg zocht, die hem de adem benam, zijn mond kurkdroog maakte. Maar hij hervond zichzelf en keek gefascineerd naar het geweld dat op uitbreken stond, haalde ruimer, gelijkmatiger adem. Even plotseling als een verblinding, in een roes die niet door wijn werd veroorzaakt, kwam hij op het diensthoofd af, gaf hem, bijna speels, een klein zetje, sloeg hem toen zonder enige reserve op zijn door angst verstrakte mond. Met stoel en al viel de man achterover. Na dit onbeteugeld geweld ontkwam Coen in de verwarring.’ (p.175)

‘Ernst moest denken aan wat Wille, al weer maanden geleden, (...) had gezegd:
- Ik heb hier op school moeizaam een zeker, maar broos evenwicht bereikt. Evenwicht tussen mijn schoolwerk en mijn literaire arbeid. In die zin ben ik beeld voor deze hele gemeenschap waar datzelfde fragiele evenwicht heerst, dat nauwlettend in stand dient te worden gehouden. Evenwicht tussen staf en docenten, mannen en vrouwen, gedoctoreerden en doctorandussen, eerste- en tweedegraders, docenten die alleen willen doceren en zij die zich door veel buitenschoolse activiteiten maar al te graag aan de dagelijkse lessen onttrekken. En zo kan ik nog een tijdje doorgaan, want de tegenstellingen zijn legio.
(...) Er hoeft maar dàt te gebeuren (hij liet zijn duim van zijn wijsvinger afspringen) of het evenwicht is verstoord en de vlam slaat in de pan.’ (
Een evenwichtig bestaan, p.48)

‘Omdat Sander Diemont niet zo gauw wist wat hij op al die lof moest zeggen, keek hij Minkema alleen maar aan. (...) Toen volgde een opmerking die Sander niet licht zou vergeten:
-Jammer dat je zo'n opruiende ruchtbaarheid geeft aan alles wat je doet. Waarom jezelf zo
showen? (...)
- Hoe bedoelt u het dan?
- Wil je werkelijk dat ik het zeg?
Ja, Sander stond erop.
- Nou vooruit dan. Je denkt dat er meer in je steekt dan je kunt laten zien in deze entourage. In ieder geval wens je voor jezelf een succesvoller leven en om dat isolement te verhullen, om datgene wat je van anderen scheidt te verbergen, doe je extra dingen, heb je je mond vol van je activiteiten. Als ik jou was, zou ik proberen meer mezelf te zijn...
Die boodschap kwam hard aan. Geheel van streek verliet hij de conrectorkamer.’ (
Museumplein, p.56)
De rector (...) kneep zijn ogen een beetje dicht, pauzeerde en vervolgde toen:
- Weinig blijft hier onbekend. Ik heb de indruk dat jij daar een beetje van staat te kijken. In elke gemeenschap, maar zeker in een kleine wereld als een school, met al zijn geledingen, met hoog- en laagbetaalden, met schoonmakers en gepromoveerden enzovoorts, heerst in het beste geval een hoogst labiel, een hoogst precair evenwicht. Maar omdat iedereen onbewust de natuurlijke orde wil handhaven, slaat alle nieuws in als een bom, wordt direct op alle niveaus alarm geslagen. (o.c., p.66)
Het is de politiek van het evenwicht en het maaiveld. Daar kan nooit iets moois uit groeien.

Uit de verhalen blijkt dat er geen leidende gedachte is op de fictieve school in E.. Als je een kwaliteitsschool wil worden dan zou je er voor kunnen zorgen dat het team van leraren een kwaliteitsteam wordt. Waarvoor sta je met z'n allen. Wat zijn je doelen? Kunnen alle leraren daar achter staan? Hoe kunnen zijn die doelen te bereiken? En hoe organiseren we de docenten, per vaksectie, per deelschool of per groep van deskundigen tot een team dat wederzijds steun biedt en dat meer is dan de som der delen? Daar kun je niet ‘zo maar’ mee beginnen. Dat vereist voorbereiding, inzicht, deskundige leiding en vooral inhoudelijke betrokkenheid, waarbij ten minste een drievoudige deskundigheid van elke leraar moet worden ingezet: vakinhoudelijke bekwaamheid, didactische bekwaamheid en pedagogisch inzicht en handelen.

Bij Siebelink kom je eigenlijk geen ‘gewone’ leraren tegen. Maar over hen is niet zo veel te vertellen. Ook op de school van Vera
(3) heeft een schoolleider een verhouding met een lerares. Vera is de enige ‘normale’ zou je bijna zeggen. Zij doet haar werk, bereidt haar lessen voor, werkt hard. Ook de jonge leraar Marc (4) is merkwaardig. Schatrijk, wil toch lesgeven, richt op eigen kosten een lokaal Franse taal en letterkunde in en heeft een merkwaardige relatie met een leerlinge.

Siebelink heeft een emotionele band met leraren. Het zijn niet ‘zo maar’ onderwijsgevenden die hun rol spelen in een organisatie. Bij hen allen spelen emoties, achtergronden, relatie, onpeilbare verlangens en ideeën. Hij laat zien hoe belangrijk de school is als organisatie. Hadden we misschien het idee van een school als een verzameling enkelingen of eilanden? Dat loopt in de verhalen van Siebelink geheid mis.
Leidinggeven op persoonlijke en menselijke manier, geen relaties aangaan met je personeel, collegiale verhoudingen en wederzijdse ondersteuning. Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar het lijkt wezenlijk voor een school als een gemeenschap van leerlingen en docenten.
Siebelinks leraren zijn vooral met zichzelf bezig en zijn typeringen van hen zijn uitvergrotingen en soms hilarische vertekeningen.
Hij beschrijft hun problemen, handelingen en relaties vooral ten aanzien van henzelf en hun lotgenoten.
Maar wat doen zij als zij lesgeven, bij voorbeeld als leraar Franse taal- en letterkunde?
Daarover lees je niets.
Zijn leraren zijn eenlingen in een vijandige omgeving.
We zullen bij andere schrijvers moeten kijken of zij wel iets inhoudelijks, namelijk over het vak van leraar, te melden hebben.


Noten:

(1) De meeste verhalen zijn ontleend aan: Laatste Schooldag uit 1994, Meulenhof
(2) Een van zijn eerste verhalen over leraren is Sir dat in 1976 verscheen in het Hollands Maandblad.
(3) Siebelink, J. (1997):
Vera. Amsterdam, Bezige Bij
(4) Uit de roman Suezkade (2008) Meulenhof