10 Epiloog

Beter onderwijs door:
* Kleine klassen.
* Minder lesuren.
* Degelijke opleiding.


Een terugblik. David, Sophie en Frederieke zijn nu ongeveer een jaar aan de slag met educatief ontwerpen.
Ze hebben veel gelezen, bijeen gezet en overleg gevoerd over de verschillende hoofdstukken.
Is hun idee geslaagd?
Zijn leraren zich massaal als educatieve ontwerpers gaan opstellen?
De resultaten zijn beperkt. In hun eigen omgeving vinden ze een redelijk welwillend gehoor.
Zijn hun inspanningen dan voor niets geweest?
Natuurlijk niet.
Ze hebben er zelf heel veel van geleerd. En zoals Sophie tegen haar studenten zegt:
- Als je iets goed wil begrijpen moet je er les in gaan geven.
Dus dat zijn ze van plan.


1 Discussie

Onze drie vrienden treffen elkaar in de docentenkamer van de hogeschool. Ze komen daar bijeen omdat vooral David nieuwsgierig is hoe het er, na ongeveer een jaar, zou uitzien. Na een hartelijke begroeting en een kopje thee steekt David van wal.

- Ik moet bekennen dat ik het hier, net als verleden jaar, niet zo gezellig vind. Er gaat geen sfeer van uit. Er zitten wel wat docenten te overleggen, maar het is hier toch wel erg onpersoonlijk en rommelig.
Sophie voelt zich, als opleidster van leraren en dus verbonden aan de hogeschool, enigszins aangesproken; ze zegt:

- Nou ja, er is hier niemand die direct verantwoordelijk is voor de docentenkamer. Het is een algemene voorziening. Alle docenten kunnen ervan gebruikmaken. Het is gewoon handig als je wil overleggen. Je gaat er heen en hier is meestal wel een plek.

- Ik begrijp wel wat David bedoelt, zegt Frederieke. Bij ons op school is ook een docentenkamer. Hij is eigenlijk te klein, want als we er allemaal zijn, zitten we hutje bij mutje, maar het is er wel heel gezellig. De kamer van onze directeur is er vlak naast en zij zorgt voor een goede sfeer. Het is er schoon, fris, er staan planten. Je voelt je daardoor ook op je gemak, ook al omdat zij altijd goed gemutst is. En dat vind je hier niet.

- Nee, zegt David. Misschien komt het ook omdat je op een basisschool eerder een team bent. Bijvoorbeeld als interne begeleiders, of als leraren onderbouw. Dat geeft een saaamhorigheidsgevoel.

- Ik heb goede contacten met enkele van mijn collega's, zegt Sophie. Maar, als we overleggen gaan we toch wel vaak naar de IJsbreker of naar de Dauphine. Misschien ook omdat het daar wel gezellig is? Weet je, zegt ze, laten we naar buiten gaan. Het is mooi weer. We kunnen misschien om de hoek op het terras terecht. We moeten het niet over gezelligheid hebben. We moeten gezellig met z'n drieën kunnen overleggen. Praten over gezelligheid levert weinig op. Ondanks zichzelf is ze toch een beetje geïrriteerd door Davids opmerking.

Ze breken op, en een kwartiertje later zitten ze op een mooi terras aan de Amstel. David bestelt koffie en Sophie en Frederieke thee. Zo. Nu maar beginnen.

Sophie neemt het woord:

- We zijn nu een jaar verder. We hebben veel gelezen en opgeschreven en ik moet eerlijk zeggen dat ik er zelf veel aan heb gehad. Ik heb ook teksten kunnen gebruiken voor mijn onderwijs. Onder andere het stuk over
inspirerende voorgangers, hoofdstuk 3, en wat we zoal bijeen geschreven hebben over kennis voor iedereen in hoofdstuk 6.

- Ja, dat ik bij mij ook zo, zegt Frederieke. Ik heb me gedwongen om op te schrijven wat ik doe. Dat is de ene keer meer een succesverhaal over ontwerpen dan een andere keer, maar het helpt enorm om zo reflectief bezig te zijn. Je krijgt veel beter zicht op wat je doet. Het stuk over
onderwijzen en leren, ons hoofdstuk 4, heb ik ook voor m'n studie Nederlands kunnen gebruiken. Mijn docente waas daar redelijk tevreden over.

- Voor onszelf heeft het dus gewerkt, zegt David. Dat is belangrijk. Ik heb ook het idee dat ik zinvol bezig geweest en nog ben. In bedrijfsopleidingen zie je het idee van het ontwerpen van leeromgevingen, veelal in gedigitaliseerde vorm, goed aanslaan. Er staan zelfs advertenties in de krant die spreken over Hoe je een ideale leeromgeving creëert. Hebben jullie de indruk dat dit ook voor de lerarenopleiding en voor het basisonderwijs geldt?
Sophie en Frederieke kijken elkaar aan. Wie beantwoordt deze vraag het eerst? Van hun gezichten valt af te lezen dat ze gemengde ervaringen hebben. Sophie kijkt sceptisch en ze zegt:

- Laat ik voorop stellen dat ik er zelf veel aan heb. Ik zie mij echt als een ontwerpster; ik bedenk en ontwerp voor mijn studenten situaties in een leeromgeving en die leeromgeving is natuurlijk zowel de hogeschool als de hospiteerschool. Met mijn beide collega's heb ik een goed contact en zij zien het ongeveer ook zo. Met name als ik voorbeelden geef. Of ze het echt zo voelen als ik? Dat weet ik niet, maar ze zijn heel welwillend en met ons drieën kunnen we het goed vinden. We overleggen en wisselen stukken uit. Ik moet erbij zeggen dat ik wel af en toe een gevoel heb dat ik het trekpaard bent. De discussie hier gaat heel vaak over werkdruk, en hoewel ik ook vind dat de werkdruk groot is, vind ik die discussie vaak verlammend werken, omdat er geen mogelijkheid is dat dit op korte termijn verandert. Werkdruk wordt door heel veel factoren veroorzaakt en dat gevoel ligt voor een deel ook aan jezelf. Met m'n beide collega's heb ik afgesproken dat we taken verdelen en dat we, als we een probleem ervaren er niet in ons eentje mee blijven rondlopen maar het met elkaar bespreken. Ik moet je wel zeggen dat ik dat soms moeilijk vind, omdat ik van mijzelf vind dat ik mij aan afspraken houd, maar dat anderen dit niet doen. Hoe maak je dat bespreekbaar in het onderwijs? Er moet natuurlijk wel wat gebeuren, anders blijven we ons overbelast voelen, maar voorlopig ga ik ervan uit dat werkdruk een gegeven is.

- Ja, zegt Frederieke. Ook bij ons in het basisonderwijs komt het gesprek vaak op de werkdruk. Maar ik vind dat je er verstandig mee moet omgaan. Je moet je plezier in het werken met je leerlingen er niet door laten bederven. Ik hoor van mijn collega's dat het werk de laatste jaren veel zwaarder is geworden onder meer door het invoeren van passend onderwijs. Dit betekent dat er geen scholen zijn voor leerlingen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, de vroegere lomscholen. Hoewel ik dit een goed idee vind, is de school er niet goed voor geëquipeerd. Het vereist veel overleg. We zijn zelfs overgegaan tot de inrichting van een, wat wij noemen, kleine klas, waar leerlingen die extra aandacht nodig hebben een of meer dagdelen, maar niet de hele week, naar toe kunnen.
Positief is dat we in onze sectie bovenbouw begonnen zijn om onze ervaringen te delen. Samen met de interne begeleiders spreken we erover en, wat ik heel belangrijk vind, we geven elkaar onze lessen en we schrijven onze ideeën voor elkaar op. Als ik een les maak, zoals bijvoorbeeld die les over dieren in de taal, mail ik die aan m'n collega's. Zij kunnen ervan gebruik maken om op hun manier een soortgelijk onderwerp te behandelen. En zij sturen mij hun ontwerpen. We bewaren al die ideeën en ontwerpen in een soort database. We hebben ook een soort facebook met elkaar, uitsluitend en alleen voor lesideeën en lesvoorbereidingen. Dat gaat goed.

- Neem jij daarbij het voortouw?

- Nee, het idee van het facebook kwam van onze adjunct. Zij is ook heel sterk geïnteresseerd in educatief ontwerpen. We hebben in dat verband ook gebruik gemaakt van wat er te vinden is op verschillende interessante sites. Voor rekenen maken we gebruik van lessen die zijn te vinden op de site van het Freudenthal Instituut. Zulke informatie met elkaar delen werkt erg goed.

- Bij jij dan de ontwerpster van het stel?

- Ben ik de ontwerpster? Ik bedenk iets en anderen vullen het aan of passen het aan voor hun eigen klas. Zo langzamerhand hebben we een hele verzameling taallessen en rekenlessen. Die kunnen anderen ook gebruiken en wij kunnen er in de toekomst op terugvallen.
Maar als je ziet wat er allemaal komt kijken in het onderwijs dan sta je paf. Bekijk maar eens een website van een basisschool. Op de site van onze school staat een compleet school ondersteuningsplan, een pestprotocol, een stuk over onze leerlingenraad en wat zij doen, van welke visie wij als school met een kunstprofiel uitgaan en waarom, wat we van onze leerlingen en hun ouders verwachten, de resultaten in het voortgezet onderwijs en verder ouderbrieven en andere informatieve stukken. Ook de website van de school moet
up to date zijn en blijven. Ik zie trouwens nog een enorme ontwikkeling in het basisonderwijs, namelijk dat er veel meer dan vroeger sprake is van parttime leraressen, die twee of drie dagen per week werken. Het overleggen en de werkzaamheden op elkaar afstemmen is ook een zaak die veel aandacht, en vooral tijd, vraagt.
Wij proberen op school de werkdruk in de hand te houden door niet te veel hooi op onze vork te nemen en de zaken goed voor te bereiden en te plannen en dat ook vol te houden. Dus niet van het een naar het ander rennen want er is altijd wel iets om je druk over te moeten maken. Ik ben dus niet alleen een ontwerpster, maar ook een kleine zelfstandige zonder personeel die haar eigen zaakjes goed moet runnen.

- Vinden jullie dat ons idee over de leraar als ontwerper aanslaat? Vraagt David.

- Ja, dat heb ik wel, maar ik neem het voortouw, ik móet het voortouw nemen, zegt Sophie, want anders komt er weinig van terecht. Maar, ik heb natuurlijk meer mogelijkheden dan Frederieke. Ik gebruik het ontwerpidee, niet alleen met mijn beide collega's, maar ook in mijn lessen didactiek. Ik laat de studenten lessen ontwerpen en ze rapporteren hoe hun ontwerp in de hospiteerschool al dan niet aanslaat. In een van de stadsdelen werk ik samen met een interne begeleidster van een stichting. Met haar en met mijn 12 hospitanten op de scholen van die stichting hebben we een bijeenkomst belegd over educatief ontwerpen. En, hoewel men er wat onwennig tegenover staat, kun je door goede voorbeelden laten zien dat het zinvol is om zo over je voorbereiding, uitvoering en evaluatie van je werk te overleggen. Je komt met elkaar dan inhoudelijk iets verder als je het gesprek in de richting van het ontwerpen van leeromgevingen stuurt.

- En jij David. Hoe gebruik jij het?

- Tja, ik ben mede verantwoordelijk voor
the learning museum en daar staat ontwerpen hoog in het vaandel. Een concreet voorbeeld. Ik had laatst een gesprek met een manager van een supermarkt. Men wil de zeven hulpen, die daar onder andere de vakken vullen graag meer toekomstperspectief geven en in overleg met diezelfde manager hebben we lessen economie en sociale interactie ontworpen voor die jongelui. De lessen zijn sterk gericht op het winkelbedrijf, maar er komen ook algemene economische principes aan bod die in het mbo worden behandeld. Het zijn ontwerpen op maat. Ook voor taal en rekenen. Ik moet er wel bij vertellen dat het allemaal snel moet en weinig mag kosten. Voor de jongelui betekent het echter een extra steun om een mbo-diploma te halen. In dat verband heb ik ook contact met een roc, zo'n regionaal onderwijscentrum. Ja, het werkt wel, vind ik.

- Heb jij nog een opmerking? Vraagt Frederieke aan Sophie?

- Misschien kan ik nog wijzen op een paar interessante boeken?

In 2008 verscheen een boek over wetenschap, technologie en liefde van Sherry Turkle (2008):
Falling for science. Cambridge MIT. Zij is verbonden aan het MIT (Massachusetts Institute of Technologie) waar zij zich onder andere verdiept in de sociale impact van wetenschap op onderwijs en maatschappij. Gedurende 25 jaar vroeg zij haar studenten om een opstel te schrijven naar aanleiding van haar vraag: 'Was there an object you met during childhood or adolescence that had an influence on your path into science?' Haar verzameling van 250 opstellen vormt de basis van haar boek. Zij kwam er toe deze vraag te stellen door haar toenmalige collega Seymour Papert die in zijn boek Mindstorms vertelt: 'Ik had een passie voor auto's toen ik nog geen twee jaar oud was. Mijn woordenschat bestond grotendeels uit namen van auto-onderdelen: ik had verstand van de overbrenging, de versnellingsbak en vooral van het differentieel en daar was ik trots op. Natuurlijk duurde het nog jaren voor ik doorhad hoe tandwielen werken, maar vanaf dat moment speelde ik het liefst met tandwielen. Ik vond niets leukers dan ronde dingen als tandwielen tegen elkaar in te draaien en natuurlijk was het eerste dat ik met mijn bouwdoos maakte een primitieve overbrenging. (...) Ik denk dat het spelen met differentiëlen me meer inzicht in de wiskunde verschafte dan alles wat ik op de lagere school leerde.' (p.7).
In haar boek staan verhalen over talloze objecten die kinderen inspireerden; van lego tot knikkers en van computerspellen (Sim city) tot programmeren en van koken tot het verzamelen van stenen.
Haar boek maakt duidelijk hoe belangrijk het is voor kinderen om met voorwerpen te spelen, te experimenteren zodat echte belangstelling ontstaat en het diepe leren plaats vindt door de relatie tussen objecten en het denken. Het leerplan zou daar ruimte voor moeten bieden.

Een tweede boek dat ik onder de aandacht wil brengen is van Jo Boaler (2016): Mathematical Mindsets San Francisco Wiley. Zij schrijft onder andere over haar vak: Mijn vak is wiskunde, dus ze krijgen van mij ideeën hoe wiskunde interessant kan worden voor alle leerlingen. In de eerste plaats stel ik ze voor om van wiskunde een open systeem te maken. In plaats van de leerlingen een antwoord op de vraag: 'Wat is 1/2 gedeeld door 1/4? te vragen, stel ik ze voor om een vermoeden te uiten omtrent het mogelijke antwoord. Je zou kunnen zeggen: Je kent wellicht de regel waarmee je dit type sommetjes oplost, maar daar gaat het mij niet om. Vergeet die regel. Ik wil een zinvol antwoord; verklaar je oplossing. Verder zou ik mijn leerlingen zeggen: Gedraag je als wiskundigen. Zij, wiskundigen, zien hun vak als creatief, mooi, esthetisch. Zorg ervoor dat je leerlingen onderzoekers worden en veronderstellingen doen als wiskundigen. Als de klas consensus bereikt over een wiskundig idee, dan zeggen we samen met de kinderen, dat we een werkdefinitie hebben. Een idee is om wiskunde te laten ervaren als een vak waarbij patronen en relaties een rol spelen. Patronen kunnen worden getekend en gekleurd, bijvoorbeeld een bepaalde rij vierkanten. Laat de leerlingen actief naar patronen zoeken bij hun wiskunde opgave. Bemoedig de leerlingen om verschillende methoden te gebruiken bij de aanpak van een probleem. (Zie voor voorbeelden mijn boek en verschillende websites.) Probeer een creatief en visueel georiënteerde wiskunde te onderwijzen. Als we onze leerlingen vragen om hun ideeën, methoden, oplossingen en problemen te beschrijven dan vragen we altijd om ze te verbinden met visuele voorstellingen. Zie in mijn boek hoofdstuk 5 dat gaat over rijke wiskundige problemen. (p. 186) Bemoedig het gebruik van intuïtie en het vrijuit denken. Geef de voorkeur aan diepgang boven snelheid. Leg de relatie met de wereld door het gebruik van wiskundige modellen. Maak gebruik van technologie en manipuleerbare systemen. (p.171 e.v.)


2 Hoe verder?

Ze concluderen dat educatief ontwerpen, zoals zij het voor zichzelf hebben uitgewerkt, goed werkt. Maar dat collega's door allerlei omstandigheden er niet direct voor open staan. Men denkt meer in termen van werkdruk, machtsverhoudingen en cao-bepalingen in het onderwijs.
- Leraren voelen zich geen ontwerpers, merkt David wat mismoedig op.
- Als het idee aanslaat in de lerarenopleidingen dan zie ik veel mogelijkheden.
Ze besluiten gedrieën op de ingeslagen weg door te gaan en de vraag is of dit op dezelfde manier zal gebeuren of dat er andere mogelijkheden zijn. Wat is het toekomstperspectief?
- Zullen we de teksten die we hebben gemaakt op de site publiceren en bekijken of er wellicht een uitgever is die het op de markt wil brengen? Vinden jullie het daarvoor goed genoeg?
- Ik vind wat we hebben geschreven heel gevarieerd. We hebben veel aspecten van ons vak beschreven. Het is in ieder geval breed.
- Ik vind de afwisseling wel goed. Ook dat er stukken uit de bellettrie zijn opgenomen. Het is ook geen studieboek. Ja, natuurlijk kun je alle hoofdstukken bestuderen, maar in mijn optiek is het meer een leesboek dat, als je er voor open staat, kan inspireren.


3 Toekomst

- Het is niet alleen moeilijk om de toekomst te voorspellen, zegt Sophie, het is vrijwel onmogelijk. Maar we mogen er wel van uitgaan dat het onderwijs, evenals de maatschappij, zal veranderen door de voortschrijdende digitalisering en robotisering.
- Ja, dat denk ik ook zegt Frederieke. Of we het nu willen of niet, maar robots nemen veel van het handwerk over en de moderne telefoons zullen steeds krachtiger algemene kleine, handzame computers worden. Het zijn 'alles machines', namelijk machines die alles kunnen: rekenen, vertalen, corrigeren van teksten, opzoeken van gegevens, spraak omzetten in schrift en omgekeerd, je kunt er mee fotograferen en filmen en niet te vergeten je kunt er mee telefoneren. En verder kun je ze gebruiken als wegwijzer en natuurlijk om er op vele manieren mee te communiceren. Je ziet dat de moderne telefoon het gehele dagelijkse leven beheerst. En vooral van de jeugd. Mensen maken zich tegenwoordig veel zorgen over een zo gewenste media wijsheid van de jeugd. En het onderwijs zou daar een rol in moeten spelen. Natuurlijk kun je lesjes geven in de basisschool over het goed gebruik van media, maar je kunt je leerlingen niet opvoeden voor een maatschappij die er niet is. Als het hele gezin dagelijks vele uren met schermen bezig is, dan doen de kinderen dat ook.

- Ik zie ook veel verandering. En ik denk dat het onderwijs daar noodgedwongen op zal inspelen, zegt David. Ik zie wel iets in een zogenaamde
tieneracademie waarover we in een van onze hoofdstukken spreken. Vroeger zouden we dat een middenschool noemen, maar misschien is dat een te belaste term. Als je denkt aan een basisschool tot het tiende jaar en een tieneracademie tot vijftien jaar en vanaf vijftien jaar aan voortgezet onderwijs, dan krijg je wellicht meer greep op mogelijke toekomstige veranderingen. In het basisonderwijs zou vooral het accent liggen op sociale vorming, samenwerken en bevorderen van kennen en doen; in de tieneracademie zou het denken en handelen onder eigen verantwoordelijkheid centraal kunnen staan en het voortgezet onderwijs krijgt een heel ander karakter. Tegenwoordig ga ik naar een werkplek die elke dag anders kan zijn. Ik hoef niet te gaan, want ik kan vanuit huis werken met mijn laptop. Maar ik ga naar kantoor omdat ik anders vrees te vereenzamen als ik dagenlang de deur niet uit moet. Ik ga naar een plek in de kantoortuin en daar kan ik anderen ontmoeten en ondersteuning krijgen. Zoiets zie ik voor mij als een moderne onderwijsvorm. Leerlingen komen als ze jou, als leraar nodig hebben en die kantoortuin is dan een plezierige en uitdagende leeromgeving. Elektronisch kunnen we precies bijhouden of en wanneer onze leerlingen komen en hoe het met de voortgang van hun studie staat. Als ze extra steun nodig hebben kunnen ze die krijgen, met name door slim gebruik te maken van ict-mogelijkheden. Zoiets behoort volgens mij tot de mogelijkheden.

- Als dit zo is dan heeft dat enorme consequenties voor de leraren in het voortgezet onderwijs en voor hun opleiding, zegt Sophie.

- Ja, het zal voor alle schooltypen consequenties hebben. Ik zie geen contouren voor een nieuw onderwijsbestel, maar ik verwacht dat er tussen nu en zo'n jaar of tien vrij veel veranderd zal zijn. Hoe precies? Dat weet ik niet.

- Nee, dat weet niemand.

Ze spreken met elkaar af dat ze elkaar zullen blijven ontmoeten. David heeft het idee om gedrieën (zomer-)cursussen
educatief ontwerpen te organiseren. Om te beginnen van een dagdeel en niet te zwaar aangezet. Ze hebben dan meer mogelijkheden om hun ideeën uit te dragen en teksten van het boek De educatieve ontwerper kunnen fungeren als studiemateriaal.
Het kan natuurlijk ook allemaal 'op afstand', maar ze zien alle drie toch wel veel in een persoonlijke benadering.